In oude geschriften, documenten, boeken en op prenten en schilderijen is de geschiedenis van hondenrassen vastgelegd. En het werk dat ze doen. Meegaan op jacht, het drijven en hoeden van een kudde, het bewaken van huis en haard en het gezelschap houden van de mens. Elke maand gunt Onze Hond de lezer een inkijkje in de rijke historie van een hondenras. Deze maand: de Ierse Setter.
In 1976 zingt John Miles ‘music was my first love’, een liedje dat één week op nummer 1 staat in de Nationale Hitparade. Zo is het ook met mijn Ierse Setter, in de vroege jaren zeventig my first love in de kynologie. Het zijn de jaren waarin er op tentoonstellingen veertig of meer ‘Ieren’ worden ingeschreven; aantallen die bij het ingaan van het nieuwe millennium dramatisch dalen.
‘Sitting dog’
Het lijkt logisch om te veronderstellen dat de diverse Spanielvariëteiten in Engeland in het verleden zijn ontwikkeld uit de Setters – van groot naar klein(er). Echter, niets is minder waar: de drie Setter-variëteiten – Engelse Setter, Ierse Setter (rood en rood-wit) en Gordon Setter – danken hun bestaan voor een goed deel aan Spaniels. De oorsprong van de Setters moet, aldus kynoloog Hans Räber, worden gezocht in kruisingen tussen grote ‘springing’ Spaniels en Pointers. In Athenae Oxonienses geeft auteur Anthony Wood een beschrijving van Sir Robert Dudley II, graaf van Northumberland (1574-1649). Wood schrijft: ‘Hij was een knappe, welgeschapen man van hoge gestalte, roodharig en met een bewonderenswaardige houding en vooral bekend door zijn paardrijden, zijn schermen en door het feit dat hij de allereerste was die een hond leerde zitten om patrijzen te vangen.’ Met ‘een hond’ bedoelt Anthony Wood een Spaniel en daaruit ontstaat de betekenis ‘sitting’ Spaniel: via ‘sitting dog’ en de afkorting ‘sitter’ leidt dit tot ‘Setter’, de uiteindelijke naam van het ras.
Gekleurde tegenstellingen
Rond 1600 beschrijft Richard Surfleet de dan voorkomende land- en waterspaniels, waarbij hij meldt dat een landspaniel ook Setter wordt genoemd. Tot in de negentiende eeuw noemen gamekeepers (jachtopzieners) een Setter toch nog Spaniel, waarbij ze een onderscheid maken tussen een smooth Spaniel (een Pointer!) en een rough Spaniel (een Setter). Een van de oudste schilderijen (rond 1635) waarop een hond met het type en de uitdrukking van een Ierse Setter voorkomt, is dat van de Vlaamse hofschilder Anthony van Dyck met de kinderen van koning Karel (Charles) I van Engeland. De hond op dit schilderij is weliswaar lichter van kleur dan de huidige Ierse Setter, maar als er iets is waarover Ierse jagers zich in de zeventiende eeuw niet druk maken, is het wel de vachtkleur van hun jachthonden. Het is zoals Jan van Rheenen in zijn boekje De Setter schrijft: ‘Een minnares moest minnen, een paard lopen, een jachthond jagen…’
Is een witte bles of een rood-witte vacht in de achttiende eeuw heel gewoon, in de negentiende eeuw leidt het in Ierland en Engeland tot tegenstellingen. Sommige fokkers zien het wit in de vacht als een oud teken van zuiverheid en beweren dat de rood-witte Ieren de beste zijn bij de jacht. Anderen prefereren de eenkleurige en bestempelen die tot de échte Ierse Setter. Het schilderij van Thomas Gainsborough, A Setter seated in a Landscape, laat prachtig zien hoe een achttiende-eeuwse Ierse Setter eruit ziet. Over de kleur van de vacht wordt in de achttiende en negentiende eeuw veel geschreven: deep rich red, blood-red, rich chestnut en mahogany worden als de juiste kleuren genoemd. Onwenselijk zijn fawn, golden, fallow en yellow, aldus James Watson in The Dog Book (1906). Opmerkelijk is dat er wordt ‘gewaarschuwd’ voor ‘black shadows or waves’ in de vacht of aan de oren. Daarentegen is ‘… a little white on the neck, breast or toes by no means objectionable’, volgens J.H. Walsh in The Dogs of the British Islands (1867).
Lees het volledige artikel in Onze Hond nr. 3. Bestel hier
Tekst en afbeeldingen: Ria Hörter