In heel Europa werden vanouds al grote honden gebruikt als hof- en waakhond, en deze honden werden veelal ook ingezet bij de jacht op groot wild. Het waren de honden die de bezittingen, inclusief het vee, van hun baas moesten beschermen.
- Herkomst: Italië
- Levensverwachting: 8 tot 10 jaar
- Temperament: Eigenwijs, Onbevreesd, Gehoorzaam, Beschermend, Dominant, Trainbaar
- Gewicht: Reu: 60–70 kg, teef: 50–60 kg
- Hoogte: Reu: 63–77 cm, teef: 58–70 cm
- Kleuren: Zwart, Brindle, Tawny, Blauw, Mahonie
Uitgebreide rasstandaard onderaan de tekst
In het kort
Een van de opvallendste kenmerken van de Mastino is zijn huid. Deze is niet vastgehecht aan het onderliggende bindweefsel, maar los. Dit geldt in het bijzonder voor het hoofd, waar de huid rimpels en plooien toont. Het imposante hoofd van de Mastino behoort van de voorkant bezien een platte schedel te hebben. Het geheel vormt als het ware een ‘box in a box’ (een doos in een doos). Zijn gangwerk is als dat van een beer, langzaam en schommelend. De Mastino Napoletano is een doorgaans rustige en evenwichtige hond. Hij is betrouwbaar, vriendelijk, aanhankelijk en vol overgave naar zijn baas, en hij is gevoelig voor de stemming in huis. Hij heeft een grote, aange-boren drang tot het beschermen van zijn baas en diens bezittingen, en hecht zich sterk aan zijn baas. Hij is een zeldzame verschijning in ons land. Er worden jaarlijks rond de 35 honden bijgeschreven in het Nederlandse stamboek.
Herkomst
In veel boeken en artikelen over de Mastino Napoletano lezen we nog steeds: ‘Van de handel drijvende Feniciërs, van wie de zeemacht op het hoogtepunt was rond 1000 voor Chr., is bekend dat zij grote, zware honden bezaten die zij meenamen op hun reizen en zo in Italië werden gebracht.’ Maar Feniciërs en Romeinen gingen niet goed samen en de Feniciërs hebben dan ook nimmer Italië aangedaan op hun handelsreizen.
Een andere mythe is dat ‘de Mastino Napoletano werd gebruikt als oorlogshond.’ De Romeinen hebben echter nimmer honden op het slagveld gebruikt, aldus drs. Robert van der Molen in zijn voortreffelijke boek ‘Honden bij de Grieken en Romeinen’. Hij vervolgt: ‘Bij de Mastino Napoletano wordt ook geschreven, dat deze hond werd gebruikt voor gladiatorgevechten en dat is komisch: gladiatorgevechten zijn ruim anderhalf duizend jaar voor het ontstaan van dit ras beëindigd.’ De ontwikkeling van de Mastino Napoletano gaat namelijk terug naar de twintigste eeuw. In heel Europa werden al vele eeuwen grote honden gebruikt om bezittingen, inclusief het vee, van hun baas te bewaken. Rond 1900 zijn in Zuid-Italië zulke honden bekend om het beschermen van de kleine kudden buffels, gehouden voor Mozzarella-kaas, tegen aanvallen van wolven. De Mastino Napoletano ontwikkelt zich in de omgeving van Napels en de Vesuvius uit dit type honden.
De erfhonden werden doorgaans uitsluitend buiten gehouden. Zij werden met kettingen vastgelegd en hun aanwezigheid alleen al zorgde voor de veiligheid van hun eigenaar. Honden van dit type schijnen ook te zijn gebruikt door de Napolitaanse maffia, de Camorra, bij overvallen en plunderingen. Zo’n grote hond was een indrukwekkend ‘wapen’.
Noord en zuid
Hoewel zij waarschijnlijk ontstaan zijn uit dezelfde voorouders, tekende zich op een gegeven moment een verschil af in de grote honden uit het zuiden en noorden van Italië. Honden uit het noorden waren groter, zwaarder van bouw en logger. De zuidelijke honden wat lichter en wendbaarder. De oorzaak van het verschil kan liggen in het feit dat de noordelijke honden meer als erfhond en beschermingshond werden gebruikt en de zuidelijke honden langer als jachthond op groot wild zijn gebruikt. Ook kan meespelen dat de honden in het noorden op een gegeven moment voornamelijk gefokt werden door bemiddelde fokkers die zich gingen richten op het exterieur en bepaalde kenmerken gingen uitvergroten.
Zo ontstonden er twee verschillende rassen.
De zuidelijke honden werden in 1994 door de Ente Nazionale delle Cinofilia Italiana (ENCI), de Italiaanse kennel club erkend, en twee jaar later (voorlopig) door de Fédération Cynologique Internationale (FCI) onder de naam Cane Corso. In 2007 volgde de definitieve erkenning van dat ras.
Erkenning
In 1914 schreef Mario Monti di Bagnacavallo de Mastinoreu ‘Drago’ in voor de show in Milaan. De keurmeester weigerde de hond echter te keuren, daar het geen erkend ras betrof en er nog geen rasstandaard voorhanden was. Het werd een rel die werd uitgemeten in de pers. De heer Monti gaf aan dat dit type hond beschouwd kon worden als een inheems ras dat her en der in den lande nog aangetroffen kon worden. Ondanks deze interesse in het ras, zou het nog even duren voordat het echt op de kaart gezet zou worden.
Na de Tweede Wereldoorlog nam een kleine groep van liefhebbers het besluit de Mastino raszuiver te gaan fokken. Men ging op zoek naar zwarte Molossers, die men op het platteland nog kon vinden. In 1946 kwamen acht honden die op deze wijze waren aangetroffen uit op de hondententoonstelling in Castel dell’Oro. Zij werden ingeschreven onder de naam ‘Cane e presa’. Het was geen homogene groep honden; zij verschilden onderling sterk in bouw. Op deze show zag dr. Piero Scanziani de hond van zijn dromen: ‘Angioliono’. Dr. Scanziani zette de zoektocht in naar vergelijkbare honden in de regio rond de Vesuvius en vond twee teven en een reu die aan zijn eisen voldeden. De reu ‘Guaglione’ werd door hem gebruikt als blauwdruk voor de rasstandaard. Hij was tevens de eerste Mastino die werd ingeschreven in het Italiaanse stamboek (LOI). Nationale erkenning van de Mastino Napoletano door de ENCI volgde in 1971. In hetzelfde jaar volgde ook de internationale erkenning door de FCI.
Dr. Scanziani heeft veel gedaan voor het ras. Hij richtte de rasvereniging op, de Società Italiana del Mastino. Zijn eerste nest fokte hij met zijn reu ‘Guaglione’ en teef ‘Pacchiana’. Zij zijn de stamvader en de stammoeder van zijn kennel Villanova.
Naam
Volgens sommige bronnen noemden de Romeinen grote huishonden al Mastino. De naam zou een verbastering zijn van ‘mansino’, dat huis of verblijfplaats betekent. De naam Mastino kan in dat kader worden uitgelegd als hofhond.
De naam Mastino kan echter ook verwant zijn aan het Franse woord ‘mâtin’ en het spaanse ‘mastin’. Met deze namen duidde men honden aan die als taak hadden een plaats te bewaken. Wat de precieze herkomst van zijn naam ook is, de rest van zijn naam is in ieder geval een verwijzing naar de streek, de omgeving van Napels, waar het ras zich heeft ontwikkeld.
Karakter
De Mastino is een bijzonder trouwe kameraad. Hij is een eenmanshond, die doorgaans maar één baas erkent, al sluit hij ook de overige gezinsgenoten in zijn hart. Hij zal zijn baas en andere huisgenoten met grote toewijding beschermen. Ook andere dieren die deel uitmaken van zijn thuis zullen door hem beschermd worden, als hij hiermee vroeg is gesocialiseerd.
De Mastino Napoletano staat niet bekend als een gemakkelijke hond. Hij is erg zelfbewust en dominantiegevoelig en vraagt een duidelijke leiding van zijn baas. Met name de reuen nemen anders die plek van ranghoogste over.
Een rustige baas die een natuurlijk overwicht heeft en duidelijke regels stelt is essentieel voor een hond van dit kaliber.
Naar vreemden toe stelt hij zich gereserveerd op. Hij kijkt graag eerst de kat uit de boom.
Houd er rekening mee dat het lastig is om oppas voor uw hond te vinden als u hem niet mee kunt nemen op vakantie. Hij vindt het erg moeilijk om van zijn baas te worden gescheiden en zal niet gemakkelijk wennen op een ander adres. Ook herplaatsing is heel moeilijk bij een eenkennig ras als de Mastino.
Opvoeding
Van oudsher is de Mastino gefokt om de bezittingen van zijn baas te beschermen. Honden van dit ras hebben dan ook een natuurlijk wantrouwen ten opzichte van nieuwe situaties en vreemden. Hoe lodderig hij er misschien ook uitziet, hij is altijd alert op zijn omgeving.
Om een dergelijke hond in ons land te kunnen houden, is een doelbewuste en intensieve socialisatie uiterst belangrijk. Hij moet als pup en jonge hond veel mee op sjouw genomen worden en kennismaken met alles waar hij in zijn volwassen leven mee te maken kan krijgen.
U hoeft echt niet bang te zijn dat u op die manier een allemansvriend van hem maakt, want dat wordt hij zeker niet. U kunt zo echter wel voorkomen dat hij overdreven terughoudend of angstig wordt.
U zult er ook rekening mee moeten houden dat uw hond uitgroeit tot een bijzonder grote, krachtige hond. Het is bijvoorbeeld erg belangrijk om hem te leren lopen aan de riem zonder te trekken. Als u daarmee wacht tot hij volgroeid is, zult u hem niet meer kunnen houden.
De Mastino Napoletano is sterk territoriaal. Met name de reuen kunnen onverdraagzaam zijn tegen andere seksegenoten.
Het is uw verantwoordelijkheid als eigenaar en baas om ervoor te zorgen dat uw hond geen gevaar vormt voor andere honden.
De reu is doorgaans onafhankelijker en dominanter dan de teef. Teven hebben meer dan de reuen de neiging tot beschermen en zijn wat gevoeliger en zachter van aard. Teven zijn meestal wat ook wat huiselijker dan reuen.
MAG test
In 2002 stelde toenmalig minister Brinkhorst van Landbouw, Natuur- beheer en Visserij voor om een fok- en houdverbod in te stellen voor een aantal hondenrassen, waaronder de Mastino Napoletano. Zijn opvolger, minister Veerman, stelde in plaats daarvan de Regeling Agressieve Dieren (RAD) in, ook wel de Pitbullwet genoemd. Deze wet werd in 2008 weer ingetrokken.
Wel werden er eisen gesteld aan de afgifte van FCI-stambomen door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied voor vijf rassen: de American Staffordshire Terrier, Argentijnse Dog, Fila Brasileiro, Mastino Napoletano en de Rottweiler.
In overleg tussen de Raad van Beheer en de rasvereniging heeft men bepaald dat ouderdieren een MAG (Maatschappelijk Aanvaardbaar Gedrag) test moeten ondergaan die zij met goed gevolg
dienen te doorlopen voordat er met ze gefokt mag worden. Voor de Mastino is er een aanvulling op deze regel gekomen: per 1 augustus 2009 gelden de volgende regels voor Mastino’s om hun nakomelingen van een stamboom te voorzien:
Fokdieren geboren na 1 april 2008, uit Nederlandse ouders geboren na 1 april 2008, hoeven geen voldoende MAG-test te hebben.
Fokdieren geboren na 1 april 2008, uit ouders geboren voor 1 april 2008, hoeven zelf geen voldoende MAG-test te hebben voor het voortbrengen van het nest, mits de ouders een voldoende MAG-test hebben, of – in het geval het een in het buitenland geregistreerd vaderdier betreft – een voldoende MAG-test of ZTP (Zucht Tauglichkeits Prüfung oftewel keuring op fokgeschiktheid).
Importteven, ongeacht hun geboortedatum – voor zij voor de fok mogen worden ingezet binnen de Nederlandse Mastino Napoletano populatie – moeten de MAG-test voldoende hebben doorlopen om voor stambomen voor de pups in aanmerking te komen.
Als mensen met een buitenlandse teef/reu willen deelnemen aan de MAG-test in Nederland zijn zij niet langer gehouden aan de verplichting om in hun land van oorsprong lid te zijn van een rasvereniging.
Derhalve geldt dus per 1 augustus 2009 een dispensatie voor artikel 5.2 van het MAG-testreglement.
Per 1 januari 2010 geldt voor buitenlandse dekreuen, uit een land waar geen gedragtest wordt erkend, dat deze in Nederland toch voor een dekking kunnen worden gebruikt zonder dat deze reuen zelf voldoende gedragstest hebben behaald.
Voorwaarde hierbij is dat de eerste generatie nakomelingen van deze dekreuen op hun beurt wel een voldoende MAG-test moeten halen voor zij voor de fok kunnen worden ingezet en de pups uit hun nesten voor stambomen in aanmerking kunnen komen.
Gezondheid
Helaas is de gezondheid een groot probleem bij dit ras. De heupen: heupdysplasie (HD) en ellebogen: (los processus anconeus (LPA), osteochondrose dissecans (OCD) zijn zwakke plekken, evenals het kniegewricht: patella luxatie, gescheurde kniebanden.
Met name in de eerste jaren, als hij nog in de groei is, moet u hem behoeden voor overbelasting.
Veel traplopen is slecht, maar leer het uw jonge hond wel anders zult u hem later mogelijk moeten
tillen als hij op volwassen leeftijd eens een trap op moet. Verder zijn lange wandelingen en spelen met andere honden belastend voor de
Mastino in de groei.
Cretinisme komt voor, een aangeboren vorm van hypothyreoïdie (een traag werkende schildklier).
Ook cherry eye komt voor, een prolaps (verschuiving) van een klier die normaal achter het derde ooglid verborgen zit. Dit kan leiden tot irritatie en ontsteking van het oog.
De huidplooien van het ras kunnen ook voor problemen zorgen, zoals bacteriële infecties en demodex. Ook komt tussenteeneczeem voor, evenals acné (vaak rond de snuit).
Daarnaast moet men altijd alert zijn op een maagtorsie. Op latere leeftijd kunnen hartproblemen voorkomen.
De Mastino heeft een hoge pijngrens. Hierdoor is het zaak om alert te zijn op minimale gedragsveranderingen, want die kunnen duiden op gezondheidsproblemen. Omdat hij niet snel aangeeft dat hij ergens last van heeft, loopt u het risico dat u pas laat tot een diagnose kunt komen.
De verzorging van de Mastino vergt nogal wat aandacht. Om smetten te voorkomen is het zaak om alle huidplooien goed schoon te houden. Als hij heeft gedronken, mag u wel een handdoek klaar hebben liggen om zijn bek droog te maken, anders is uw hele keuken nat. Hij dient ook een goed ligbed te hebben. Als hij veel op de harde grond ligt, krijgt hij last van doorligplekken.
Voorts is de Mastino ook een dure hond in aanschaf en onderhoud.
Rasstandaard
Land van herkomst: Italië.
FCI-NR: 197.
FCI-Rasgroep: 2: Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden, Sectie 2.1: Molossers, Mastiff type.
Hoofd: het hoofd is brachycefaal (kortschedelig), massief, kort, en tussen de jukbeenderen is de schedel breed. De totale lengte van het hoofd bedraagt ongeveer 3/10 van de schouderhoogte. De lengte van de snuit is ongeveer 1/3 van de totale lengte van het hoofd. De schedelbreedte tussen de jukbeenderen is groter dan de totale lengte van het hoofd. De totale schedelindex bedraagt 66. De lengteassen van schedel en snuit lopen parallel. De huid vertoont overvloedige plooien. Typisch voor de Mastino zijn de in flauwe rondingen verlopende plooien vanuit de ooghoeken naar de mondhoeken. De neus staat op een lijn met de neusrug. Van opzij gezien moet de neus niet voor de lippen uitsteken. Van voren gezien loopt er over de neus een loodrechte groef. De neus moet royaal zijn, met grote, goed geopende, vochtige en brede neusvleugels. De pigmentatie varieert met de kleur van de vacht: zwart bij zwart behaarde, donker bij anderskleurige en bruin (of vleeskleurig) bij reebruine exemplaren. De neusrug is recht. De breedte moet ongeveer 20% van de totale lengte van het hoofd bedragen, en 50% van de lengte van de neusrug.
De lippen zijn dik, vlezig, afhangend en zwaar. De bovenlippen hebben van voren gezien een omgekeerde V-vorm. Ze zijn afhangend, waardoor de snuit van voren gezien goed is ontwikkeld. Bovendien leveren de parallel verlopende lippen een, van opzij gezien, vierkante snuit op. De onderlijn van de snuit wordt, van voren gezien, door de lippen bepaald. Het dieptepunt ervan wordt echter niet door de lippen, maar door de mondhoeken bepaald die door duidelijk zichtbare slijmhuid worden afgetekend. De slijmhuid moet zichtbaar zijn in de spleet tussen boven- en onderlippen. Van opzij gezien toont de onderste lijn van de snuit een gebogen lijn, die vanaf de neus doorloopt tot onder de stop. De kaken zijn krachtig en goed ontwikkeld, met goed op elkaar passende tanden. De zijden van de bijzonder krachtige onderkaken neigen vooral aan de achterzijde tot een kromming. Het voorste deel van de onderkaak moet zeer goed ontwikkeld zijn en nooit gebogen, waardoor de lippen worden gesteund en geleid. De stop wordt gevormd door het punt waar voorhoofdsbeen en neusrug samenvallen. De stop moet, vanaf de neusrug gemeten, een hoek van 90° vormen. Tussen voorhoofd en neuspunt moet de hoek 120-130° bedragen. De lengte van de schedel moet ongeveer 2/3 van de totale hoofdlengte zijn. De breedte (dat is de afstand tussen de jukbeenderen) moet ongeveer gelijk zijn aan de lengte. De jukbeenderen zijn zeer goed zichtbaar en lopen ver naar buiten door, waardoor goede aanhechtingspunten ontstaan voor kaken en kauwspieren. Van de voorkant gezien is de schedel plat. Het geheel vormt als het ware een ‘box in a box’. De schedelgroef en achterhoofdsknobbel zijn duidelijk waarneembaar.
Gebit: de tanden passen goed op elkaar. Een schaar- of tanggebit. De snijtanden van de bovenkaak moeten met hun achterzijde de voorzijde van de snijtanden in de onderkaak raken, of beide komen direct met de kauwvlakken op elkaar. De tanden zijn wit, regelmatig en wat hun ontwikkeling betreft volledig en voltallig.
Oren: zijn in verhouding tot de schedel klein, driehoekig en ver boven de jukbeenderen geplaatst. Liggen plat tegen de wangen. Ze mogen niet verder reiken dan tot het midden van de kaak. Het oor staat bij de aanzet rechtop en hangt dan plotseling naar voren.
Ogen: het ooglid moet goed tegen het oog liggen, dus geen ectropion of entropion. Het geopende oog is min of meer rond van vorm maar de slappe en in overvloed aanwezige hoofdhuid erboven maken de ogen kleiner waardoor ze ovaal van vorm lijken. De ogen liggen diep. De kleur is afhankelijk van de beharing zwart, grijs of bruin, maar meestal donkerder.
Lichaam: de hals is kort, gedrongen en buitengewoon gespierd. De lengte van de hals (gemeten in de nek vanaf de achterhoofdslijn tot aan de schoft) is ongeveer 3/10 van de schouderhoogte. De omvang van de hals in het midden gemeten, bedraagt ongeveer 8/10 van de schouderhoogte. Ongeveer 1/3 deel vanaf het hoofd is de hals lichtelijk gekromd. Het onderste gedeelte heeft veel losse huid, waardoor een keelhuid wordt gevormd die niet overvloedig mag zijn en duidelijk verdeeld is over links en rechts. De keelhuid begint aan de onderkaak, en reikt tot ongeveer het midden van de hals. De schouders moeten lang, enigszins schuin en goed van elkaar gescheiden zijn. Ze hebben lange, sterk ontwikkelde spieren, teneinde een goede beweging te waarborgen. De lengte is ongeveer 3/10 van de schouderhoogte. De kromming naar horizontaal is 50-60°. Als men de romp van boven beziet staan de uiteinden van de schouderbladen iets naar elkaar toe. Als men het rugoppervlak in aanmerking neemt, lijken ze echter verticaal te staan. De lengte van het lichaam (gemeten van de top van het schoudergewricht of de punt van het borstbeen tot aan het zitbeen) moet ongeveer 10% langer zijn dan de schouderhoogte. De borst moet breed zijn, en uitzonderlijk goed ontwikkelde borstspieren hebben. De breedte van de borst, die door de borstkas wordt gevormd, dient aan het onderste begrenzingpunt (tussen de ellebogen) ongeveer 40-45% van de schouderhoogte te zijn. De punt van het borstbeen moet zich op dezelfde hoogte bevinden als het schoudergewricht. De borstkas is breed en reikt tot de ellebogen of iets daaronder, met een goede ronding op de halve hoogte. De doorsnede verkleint zich enigszins om het borstbeen, zonder echter een soort kielvorm te krijgen. De ribben zijn lang, goed gebogen, schuin en ver doorlopend met brede tussenruimten. De laatste zwevende ribben zijn lang, schuin en goed geopend. De omvang van de borstkas moet ongeveer 1/4 meer bedragen dan de schouderhoogte. Voor de ronding gemeten is de omvang circa 10 cm kleiner. De doorsnede blijft echter altijd nog 32%. De borstdiepte bedraagt ongeveer 50-55% van de schouderhoogte. De thoraxindex mag niet groter zijn dan 8, eerder iets minder. De onderzijde van de borstkas toont van opzij gezien een uitgerekte halve cirkel, die bij de buik licht oploopt en dan verder rechtlijnig verloopt. De rug toont van opzij gezien een rechte lijn, die slechts door de schoft wordt onderbroken. De rug is breed. De lengte is 32% van de schouderhoogte. Tussen de lendenen en de rug dient er een overgang te zijn die van opzij gezien met een lichte ronding moet verlopen. Goed ontwikkelde spieren over de gehele breedte. De lengte moet ongeveer 1/5 zijn van de schouderhoogte. De breedte moet ongeveer gelijk zijn aan de lengte, en tussen 14,5-16 cm liggen. De buik verloopt als een voortzetting van de borstkas aan de onderzijde bijna horizontaal. De flanken moeten in de langsrichting overeenkomen met de lendenen. De buik is groot. De flanken zijn iets opgetrokken. Het kruis, dat de enigszins rond overlopende lijn van de lendenen voortzet, moet breed, sterk en gespierd zijn. Het dwarsverloop tussen de beide zijden der lendenen moet ongeveer 1,5/10 van de schouderhoogte zijn. Het kruis dient duidelijk gevormd te zijn om aan de onderzijde van de lendenen aan te sluiten. De lengte van het kruis moet ongeveer 3/10 van de schouderhoogte bedragen. De kromming moet met ongeveer 30% afnemen als men de horizontale lijn in aanmerking neemt die de voorkant van het bekken met het zitbeen verbindt.
Voorhand: de bovenarm is met ongeveer 2/3 van het bovengedeelte van de romp verbonden. Hij moet, evenals de schouders, voorzien zijn van sterke, droge en goed ontwikkelde spieren. De hoek die wordt gevormd door het bovenarmbeen met het horizontale vlak, bedraagt ongeveer 55-60°. De lengte van de bovenarm is ongeveer 30% van de schouderhoogte en loopt vrijwel parallel aan de middellijn van de romp. De onderarmen staan verticaal. Ze hebben uitzonderlijk sterk bot. De lengte is bijna gelijk aan die van de bovenarmen. De plooi onderlangs, die wordt gevormd door de ellepijp en het spaakbeen, dient duidelijk zichtbaar te zijn. De lengte van de onderarm tot aan de elleboog bedraagt ongeveer 5,2/10 van de schouderhoogte. De met veel losse huid bedekte ellebogen lopen parallel aan de middellijn van het lichaam en moeten niet te dicht tegen de borstkas aanliggen, omdat dit de aftekening van de okselholte verhindert. Ze mogen echter ook niet naar buiten uitgedraaid zijn. De punt van de elleboog moet zich op de loodlijn bevinden die vanaf de achterste punt van het schouderblad kan worden getrokken. De pols moet in het verlengde van de onderarm liggen. Hij moet breed, droog en glad zijn, zonder zichtbaar bot, behalve aan de achterzijde waar het sesambeen uitsteekt. De middenvoeten moeten enigszins naar achteren hellen, maar van voren gezien dienen zij de verticale lijn van de onderarm te volgen. Van opzij gezien bedraagt de hoek van de naar achter hellende middenvoet ongeveer 70-75°. De lengte mag niet meer bedragen dan 1/6 van de totale lengte van de onderarm tot aan de elleboog.
Achterhand: de dij is lang en breed, met zware, duidelijk zichtbare spieren. De achterkant neigt er toe recht te zijn. De lengte mag niet minder dan 1/3 van de schouderhoogte bedragen. De buiging is ongeveer 60° en vormt met de heup van achteren naar voren bijna een rechte hoek. De verticale lijnen in aanmerking genomen dient de achterhand parallel aan het lichaam te verlopen. Het onderbeen bestaat uit zwaar bot en sterke spieren. De lengte ervan is iets korter dan die van het bovenbeen. De hoek bedraagt van voor naar achter ongeveer 50-55°. De hoek die wordt gevormd door het kniegewricht, bedraagt ongeveer 110-115°. De plooi die wordt gevormd tussen scheenbeen en kuitbeen, moet duidelijk zichtbaar zijn. De zijden van de sprong kunnen nauwelijks te breed zijn. Door de stand van het onderbeen wordt van voren een stompe hoek gevormd. De afstand van de voetkussens tot aan de sprong bedraagt ongeveer 2,6/10 van de schouderhoogte. Van achteren bezien moeten de achterwaartse lijnen van het spronggewricht en de achterkant van de dij in één vlak liggen. De voorste hoek (dat wil zeggen de hoek die wordt gevormd door het onderbeen en de middenvoet) bedraagt 140-145°. De middenvoet moet krachtig en bijna rond van vorm zijn. De lengte moet ongeveer 1/4 van de schouderhoogte bedragen. Zowel van achteren als van opzij gezien moet de middenvoet loodrecht zijn. Eventueel aanwezige Hubertusklauwen (zowel enkele als dubbele) moeten
worden verwijderd.
Voeten: de voorvoeten zijn ovaal, zeer groot, goed gesloten en gewelfd. De kussens zijn droog, hard en goed gepigmenteerd. Sterk gebogen nagels. De achtervoeten zijn gelijk aan de voorvoeten, maar niet zo groot.
Staart: aan de wortel krachtig, en naar de punt iets toelopend. Als de hond in rust is, wordt de staart voor 2/3 hangend en voor 1/3 iets naar boven gebogen gedragen. De staart wordt nooit rechtop of over de rug gekruld gedragen. Als de hond in actie is, wordt de staart horizontaal of iets boven de ruglijn gedragen. De lengte is gelijk aan of iets langer dan reikend tot het spronggewricht. De staart is op ongeveer 1/3 van de lengte gecoupeerd. (In Nederland is het couperen niet toegestaan).
Vacht: over het gehele lichaam veel losse huid, vooral op het hoofd, waar veel losse plooien worden gevormd, en aan de keel, waar zich een wam vormt. Het haar moet dicht, van gelijke lengte, glad, fijn, kort en niet langer dan 1,5 cm zijn. Er mag op geen enkel deel van het lichaam, ook niet op de benen of op de staart, een spoor van lang haar zijn, hoe klein ook. De vacht moet glanzen.
Kleur: de toegestane vachtkleuren zijn zwart, grijs, blauwgrijs, bruin, reebruin en vosrood/mahonie. Een egale kleur is gewenst, maar alle kleuren mogen gestroomd zijn. Kleine witte aftekeningen op de borst en op de punten van de tenen zijn toegestaan. De pigmentatie van de opperhuid moet donker zijn, afhankelijk van de donkerste kleur van de vacht. De kleur van de nagels en die van de voetzolen moeten altijd donker zijn.
Gangen: een typisch kenmerk van dit ras is het gangwerk; het is slungelachtig en langzaam, als bij een beer; de draf is langzaam en met grote, veel bodem bedekkende stappen; de galop komt zelden voor.
Schouderhoogte: reuen 65-75 cm; teven 60-68 cm.
Gewicht: reuen 50-70 kg; teven ongeveer 15% minder.
N.B.: de geslachtsorganen dienen volmaakt en voltallig aanwezig te zijn, en een gelijke ontwikkeling van de testikels te hebben.
Algemene fouten: gebrek aan type en afwijkende formaten, namelijk hoger dan de maximumhoogte en meer dan 3 cm onder de minimumhoogte; scheelzien; monorchisme of cryptorchisme.
Fouten van het hoofd: ernstig naar voren of naar achteren aflopende schedel; duidelijk bol of hol voorhoofd, of een voorhoofd dat duidelijk te lang is en uit balans met de rest van het hoofd.
Fouten van de staart: afwezigheid van de gehele staart; staartloos geboren; met te korte staart geboren; een knik.
Fouten van de vacht: witte vacht of een vacht met uitgebreide witte vlekken op de ledematen (hoger dan de sprong, bij het achterbeen) of het hoofd; kleine witte vlekjes op borst en buik zijn toegestaan; een totaal ongepigmenteerde neus; totaal ongepigmenteerde oogleden; een glasoog.
Fouten van het Gebit: bovenvoorbijten of ondervoorbijten met een onderbeet van meer dan 8 mm; afwezigheid van meer dan zes gebitselementen, het ontbreken van meer dan twee snijtanden, één hoektand of twee kiezen.
Fouten van het karakter: zeer agressieve individuen of zeer angstige individuen.
Opmerking: de reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.
VERZORGINGSTIPS VAN DE ABHB TRIMSALONS:
Kort stokhaar, met soms meer ondervacht dan je denkt, daarin is deze Italiaanse waker van huis en haard gehuld. In het dagelijks ‘gebruik’ betekent dit, dat hij weinig vuil aan zal hangen. Hij is al geen liefhebber van modderbaden, maar de vacht geeft geen grip voor vuil en vocht. Daarentegen kan hij wel fors verharen. Voor reuen is dat vaak in het voorjaar, (intacte) teven synchroniseren hun verhaarperioden rondom de loopsheid. Tijdens de loopsheid is de vacht vaak optimaal en dat wordt wel het bruidskleed genoemd. Qua verzorging is het raadzaam om tussen de verhaarperioden alleen een vochtige zeem te gebruiken om het losse haar te verwijderen. Dit om de huid niet te activeren om verhaarsignalen af te geven. Tijdens de verharing is een rubberborstel en een fijn herderharkje het geëigende gereedschap. Daarnaast is het (laten) geven van een spabehandeling een prima ondersteuning. Door het warme water en de massage met shampoo komen alle dode haren uit de vacht zonder de levende haren te storen. Een onregelmatige verharing wordt zo voorkomen. Het droogblazen met een waterblazer zal de laatste losse haren van dat moment verwijderen. Gediplomeerde trimmers zijn gespecialiseerd in deze activiteiten en hun salon is er op ingericht. Dus wilt u de rommel niet in huis en uw Mastino professioneel behandeld zien: ruim 900 ABHB-trimmers staan voor uw klaar. U vindt de adressen op de ABHB-website: www.abhb.nl
Het in dit artikel genoemde boek ‘Honden bij de Grieken en Romeinen’ van onze helaas veel te vroeg overleden kynoloog en dierenarts Robert van der Molen is verkrijgbaar bij Media Boekservice in Eerbeek (www.mediaboek.nl).
Informatie
Voor informatie neemt u contact op met de Mastino Napoletano Club Nederland, Voorzitter: mevr. C.M. Stoffers-McAllister, Bollenstraat 40, 1773 AK Kreilleroord, tel.: 0227-663518, e-mail: info@mncn.nl, Secretariaat: mevr. T.H.Horreè de la Rie, e-mail: secretaris@mncn.nl, Pupinfo: pupinfo@mncn.nl, Website: www.mncn.nl
Tekst: Natasja van Hout, foto’s: Alice van Kempen