In oude geschriften, documenten en boeken of op prenten en schilderijen is de geschiedenis van honden vastgelegd. En dan vooral het werk dat ze doen. Meegaan op jacht, het drijven en hoeden van een kudde, het bewaken van huis en haard en het gezelschap houden van de mens. Elke maand gunt ONZE HOND de lezer een inkijkje in de rijke historie van een rashond. Deze maand: de Entlebucher Sennenhond.
TIBET DOGGEN
Over de vroegste geschiedenis van de Zwitserse Sennen-honden bestaat geen feitenmateriaal. De meest gebruikte theorie over het ontstaan van Sennenhonden is dat zij afstammen van zware Tibet doggen, die vanuit het Verre Oosten via Griekenland in Italië zijn terechtkomen. Tijdens de Romeinse veroveringen van grote delen van Europa zouden deze molossers zijn meegekomen en zich in Zwitserland hebben vermengd met lokale boerenhonden. Een tweede theorie – die niet echt in strijd is met de eerste – is dat de Sennenhonden zijn ontstaan uit kruisingen tussen oude boerenhonden (erf- of hofhonden) en honden van bezetters en passanten. Pas vanaf de vroege middeleeuwen zijn boeken en afbeel-dingen bewaard gebleven waarin prenten van honden zijn te zien; waakhonden, jachthonden en herdershonden. Dat de hond in de late middeleeuwen als een kostbaar bezit wordt gezien, blijkt uit het deel Thierbuch van het Historia Animalium, dat in 1563 verschijnt. Daarin schrijft Conrad Gessner: ‘So ein armer Mann einen Hund hat / so darff er keiner anderer Knächten meer’. (Als een arme man een hond heeft, dan heeft hij geen andere knechten nodig). ‘SLAGERSHONDEN’ Op achttiende en negentiende-eeuwse Zwitserse prenten van het boerenleven is vrijwel altijd een hond aanwezig; niet zelden kunnen we daarin voorlopers van Sennenhonden herkennen. Grote ‘Metzgerhunde’ (slagershonden) zijn in deze eeuwen in vrijwel geheel Europa te vinden, in de kleuren bruin of geel en zwart met witte aftekeningen. Bijna altijd zijn ze stokharig. Het eerste deel van hun (latere) namen verwijst, in het geval van Zwitserland, naar de gebieden waarin ze het meest voorkomen: Appenzell, Entlebuch en Bern; de Grote Zwitserse Sennenhond is de grootste van het viertal sennenhonden en komt in bijna geheel Zwitserland voor. Een Senn (Senner) of Sennerin is een herder, die in de zomer met een kudde op de alpen-weiden woont en in de herfst met de dieren naar de dalen komt. De eerste types Sennenhonden die tot een apart ras gaan behoren zijn de Appenzeller Treibhunde, later Appenzeller Sennenhond. Rond de wisseling van de 19de naar de 20ste eeuw volgen de ‘Dürrbächler’ – de latere Berner Sennenhonden – dan de Entlebucher Sennenhond en tot slot de Grote Zwitserse Sennenhond.De taak van de Entlebucher Sennenhond, de kleinste van het viertal, is het bewaken van huis en haard en het drijven van de koeien naar en van de bergweiden. ST U M M E L SC H WA NZDeze Zwitserse types hebben zich geïsoleerd ontwikkeld, omdat de hoge bergen in de verschillende kantons contac-ten tot een minimum beperken. Men geeft die boerenhon-den, die allemaal een beetje op elkaar lijken, ‘bijnamen’; ‘Ringgi’ als ze een witte halsring hebben, ‘Blässli’ met een witte bles tussen de ogen en ‘Bäri’ als ze geen of weinig wit in de vacht hebben. Vanaf het begin van de ‘Reinzucht’ wordt bij herhaling de vraag gesteld of het wel nodig is om de Appenzeller en de Entlebucher als aparte rassen te gaan fokken. Op het eerste gezicht is er immers op oude foto’s nauwelijks een verschil tussen deze twee te zien maar die zijn er wel: het rolronde lichaam, de vlakke rug, de relatief korte hals en de aange-boren korte (Stummelschwanz) of gecoupeerde staart.
RASLOZE BOEREN- EN KOEIENHONDEN
Rond de vorige eeuwwisseling ontstaat in Europa de behoefte om de vele types honden te rangschikken, aparte namen te geven en gescheiden te gaan fokken. Die ontwik-keling zet zich voort in publicaties; het mooiste voorbeeld hebben we in eigen land met het rond de eeuwwisseling verschenen boekwerk Hondenrassen (1894), samengesteld door H.A. Graaf van Bylandt. Dit boek ‘schept orde in de chaos’, hoewel er in de eerste uitgave niet ene Sennenhond wordt genoemd. Pas in de heruitgave van 1904/05 wordt alleen de Appenzeller Sennenhond vermeld. Ongeveer gelijktijdig publiceren de Duitse auteurs Richard Strebel (1905) en Ludwig Beckmann (1894) hun boeken met rasbeschrijvingen en ook in Zwitserland begint de belang-stelling voor oude (boeren)honden te groeien. Strebel kent de Appenzeller maar de Entlebucher alleen ‘van horen zeggen’. Hij schrijft in 1905: Der Entlebucher unterscheidetsich vom Appenzeller fast gar nicht nur kommen dort häufiger die roten Farben vor, während die Appenzeller nur schwarz ist mit roten und weißen Abzeichen, dann ist er auch etwas eleganter und hochläufiger. De boerenhonden maken dan het overgrote deel van de Zwitserse hondenpopulatie uit. Immers, slechts een kleine bovenlaag kan zich een Laufhund (om mee te jagen) of een kostbare ‘buitenlandse’ hond of ‘luxe hond’ permitteren. Volgens Dr. Hans Räber, in het hoofdstuk Bauern-hunde van zijn onvolprezen Enzyklopädie der Rasse-hunde, is het de verdienste van toenmalige kynologen om de beste exemplaren van de verschillende types boerenhonden te verzamelen, te classificeren en apart te laten paren. Zij hebben daarmee, aldus Räber, de Zwitserse boerenhonden gered van de ondergang. En, benadrukt hij, ze hebben geen rassen gered, maar schiepen uit de aanwezige, rasloze boeren- en koeienhonden nieuwe, aparte rassen. ALBERT HEIMDe grootste pleitbezorger van de Sennenhonden is ongetwijfeld de Zwitserse geoloog en kynoloog Prof. Albert Heim (1849-1937). Tijdens zijn geologische expedities in de Alpen ziet de jonge Albert talrijke boerenhonden, die dienstdoen als veedrijver, waakhond en ‘Käsereihund’ – de trekkracht bij het melk- en kaastransport. Heims belangstelling voor het behoud van dit inheemse erfgoed is toen ontstaan. We citeren Heim als het gaat over de Zwitserse inheemse honden: Pas in de jaren 1895-1910 is ons, Zwitsers, een lichtje opgegaan dat wij in ons land, nog onopgemerkt, andere, oeroude, inheemse hon-denrassen bezitten. Geen enkel boek van voor 1900 vermeldt deze Zwitsers en ze hadden nog geen namen. De honden waren overal aanwezig, maar niemand zag in hen een ras; daarvoor waren ze uiterlijk ook te verschillend. Maar dan ontwaakt overal in Europa de belangstelling voor inheemse honden. In Duitsland ontstond uit de ‘Stallpinscher’ de moderne Schnauzer, uit de hond van de schaap-herders de Duitse Herdershond, uit de oude bullenbij-ter de Duitse Boxer en uit de oude ‘vogelhonden’ de moderne voorstaande honden. Aangemoedigd door deze ontwikkeling, begonnen ook in Zwitserland kynologen zich voor de inheemse boerenhonden te interesseren. Albert Heim over de vier Sennenhonden: Ze hebben geen bijzondere dressuur nodig om iets ijveriger te worden. Ze worden overal geroemd om hun onvoor-waardelijke trouw en waakzaamheid. Veel van hen ontwikkelen in bewaken en waken heel bijzondere talenten, bijvoorbeeld in het tot staan brengen van paarden, het bewaken van wagens, het kennen van eigendomsgrenzen, bewaking van kinderen, bescher-men van de vrouwelijke eer. Bij alle is in meer of mindere mate het drijven van vee en het zoeken naar verloren vee aangeboren.
KLEINE KOEIENHOND
’In 1889 verschijnt in het Centralblatt für Jagd und Hundeliebhaber een artikel over de Entlebucher Sennenhond. Het Centralblatt is dan het officiële orgaan van het Schweizerische Kynologische Gesellschaft ofwel de Zwitserse Kennel Club (SKG; 1883). Het is een uitvoerige beschrijving van de hand van E. Baur uit Aarburg en het eerste artikel waar-in nadrukkelijk wordt geschreven over de Entlebucher: Am besten bekannt und geschätzt ist der Entlebucherhund von Hirten und Kleinviehhändlern. Er übernimmt in unserem Ländchen voll und ganz die Rolle des Schäferhundes. En verder: Auf kurzem Hals sitzt ein mittel-schwerer Kopf mit breitem Schädel, aber leichter Schnauze. Na het verschijnen van Baurs artikel, roept Max Silber de lezers op om in het Emmental en Entlebuch uit te zien naar de ‘kleine koeienhond’. In 1912 zet Dr. Kobler een advertentie in de lokale krant ‘Escholzmatt’: Gesucht Entlebucher Sennenhund mit Stummelschwanz. Omdat Baurs beschrijving heel uitvoerig is, kunnen we al spreken van een eerste rasstandaard, lang voordat er sprake is van een ras, want pas 25 jaar later – in 1914 – wordt de eerste Entlebucher in het Zwitserse Hondenstamboek ingeschreven. ‘VONDELINGEN’In 1913 schrijft hondenfokker Franz Schertenleib onder keurmeester Heim vier Entlebuchers in op een tentoonstel-ling in Langenthal, waar Albert Heim de keurmeester is. Twee reuen en twee teven, die nu worden gezien als de eerste vertegenwoordigers van het nieuwe ras: Cäsar, Seppli, Blässli en Senta, alle vier zwart met witte aftekeningen. Dat is merkwaardig omdat in het Zwitserse stamboek bij de Appenzeller en de Berner overal schwarz mit weißen und gelben Abzeichen wordt vermeld. In 1914, op de Landesaustellung in Bern, komt Franz Schertenleib maar liefst met vijf Entlebuchers op de proppen; drie van hen zijn ‘vondelin-gen’ of van onbekende herkomst. Daarna blijft het lange tijd stil.
Albert Heim staat in eerste instantie sceptisch tegenover de Entlebucher, omdat hij zich afvraagt of het nodig is een vierde variëteit toe te voegen en misschien nog een vijfde: de Berner Oberländer. Later verdwijnt die scepsis, maar tegelijkertijd ook de levensvatbaarheid van de Entlebucher als ras.De helft van de pups wordt met een ‘Stummelschwanz’ geboren, aldus Heim. De andere helft draagt de staart licht gebogen. De aanvankelijk grote gelijkenis tussen de Appenzeller en Entlebucher is gebleven, tot op de dag van vandaag. In 1927 zegt Heim hierover: …daß die Unterschiede zwischen Appenzeller und Entlebu-cher mußten gut markiert und festgehalten werden. In 1924, op een grote tentoonstelling in St. Gallen, stelt Heim vast dat de Entlebu-cher Sennenhond helemaal verdwenen schijnt te zijn. Echter, dierenarts dr. B. Kobler uit St. Gallen keert het tij en in 1927 zijn er weer 14 Entlebuchers op de Ausstellung für Land- und Forstwirtschaft, Gewerbe, Industrie, Jagd und Fischerei in Sankt Gallen.
In 1926 heeft Dr. Kobler een teefje, Babeli von der Rothöhe (ook Babeli v.d. Walke), cadeau gekregen van Franz Schertenleib. Geboren uit onbekende ouders, wordt Babeli nu gezien als de stammoeder van de huidige Entlebucher Sennenhonden. Zij wordt twee keer door dezelfde reu gedekt en rond St. Gallen ontwikkelt zich een klein Entlebucher bestand. Dr. Kobler is ook degene die, samen met fokker Franz Schertenleib, in 1928 de Schweizerischer Klub für Entlebu-cher Sennenhunde (SKES) opricht. Dan kan de eerste Klubschau met 16 Entlebuchers worden georganiseerd en (natuurlijk) is Albert Heim degene die de honden beoor-deelt. Alle ingeschreven Entlebuchers, aldus Heim in zijn rapport, machten entschieden den Eindruck der Reinrassigkeit. Spuren von Bastardierung waren nicht zu erkennen.
OP DEN DUUR ERFELIJK…
In de jaren dertig worden er regelmatig pups in het Zwitserse stamboek ingeschreven. Niet veel, maar net genoeg om het ras voort te laten bestaan. Een uitschieter is 1937, als er 81 in het stamboek bij komen. In de oorlogs-jaren zakt het aantal inschrijvingen dramatisch maar in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw worden er zo’n 180 in het stamboek opgenomen. Niet alleen professor Heim is een pleitbezorger voor de Sennenhonden, ook Franz Schertenleib en Max Silber zijn kynologen die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de Zwitserse Sennenhonden. Silber is degene die de Zwitserse Kennel Club oproept om iets te ondernemen tegen het door elkaar fokken van de Sennenhonden. Na zijn dood, in 1899, neemt Albert Heim diens werkzaamheden over. De Entlebucher Sennenhond wordt met een lange maar soms ook met een korte staart geboren, de zogenoemde Stummelschwanz. Deze staart mag niet ‘doorgedraaid’ worden gedragen. De staarten worden vele jaren gecoupeerd maar dit is al jaren geleden verboden. Albert Heim gaat ervanuit dat een verkre-gen uiterlijk op den uur erfelijk wordt… De wetten van Gregor Mendel (1822-1884), die de grondslag vormen van de moderne genetica, zijn weliswaar al gepubliceerd, maar zijn ‘vergeten’ om pas rond 1900 herontdekt te worden. NEDERLANDIn 1925 komen de eerste Sennenhonden naar Neder-land maar de echte belangstelling komt pas tien jaar later. Dan koopt Albert de la Rie (de ‘vader van de St. Bernardshonden’) een aantal Berner Sennenhonden. Op zijn initiatief wordt twee jaar later de Nederlandse Sennenhonden Club (NSC) opgericht. Helaas is deze rasvereniging geen lang leven beschoren; er is domweg te weinig belangstelling en in 1949 wordt deze club stilletjes opgeheven. Echter, in 1956 wordt (weer) een Nederlandse Sennenhonden Club opgericht. Alle vier Sennenhonden rassen zijn dan in Nederland aanwezig. Begin jaren zeventig wordt de Speciale Klub voor Berner Sennenhonden opgericht, uit onvrede met het beleid ten aanzien van agressieve Berners. Als de Grote Zwitserse Sennenhond, de Appenzeller Sennen-hond en de Entlebucher Sennenhond zich losmaken van de NSC, wordt de Nederlandse Vereniging van Appenzeller, Entlebucher & Grote Zwitserse Sennen-honden opgericht. Dan vraagt de Nederlandse Sennenhonden Club naamsverandering aan en noemt zich voortaan Nederlandse Berner Sennenhonden Club. In 1978 worden de twee rasverenigingen voor de Berner Sennenhond samengevoegd.