De geschiedenis van de Sint Bernard ligt verankerd in het sneeuwrijke hooggebergte van Zwitserland. Het waren de honden die al vanaf de achttiende eeuw gebruikt werden voor het redden en begeleiden van verdwaalde reizigers op de bergpas tussen Italië en Zwitserland.
- Herkomst: Zwitserland, Italië
- Levensverwachting: 8 tot 10 jaar
- Temperament: Levendig, Vriendelijk, Waakzaam, Zachtaardig, Rustig
- Gewicht: 64 – 120 kg
- Hoogte: Reu: 70–90 cm, teef: 65–80 cm
- Kleuren: Brownish-yellow, Rood-wit, Reddish-brown Brindle, Reddish-brown Splash, Reddish-brown Mantle
Uitgebreide rasstandaard onderaan de tekst
Herkomst
Op de hooggelegen bergpas tussen Italië en Zwitserland, gelegen op 2469 meter boven de zeespiegel, stichtte Bernhard de Menthon, een Benedictijner monnik (1008-1081) rond 1050 een klooster en een Hospitium voor doorgaande reizigers. Het was in de eerste plaats een goed onderkomen voor monniken, maar daarnaast een belangrijke tussenstop en toevluchtsoord voor pelgrims die op weg waren naar Rome. Dit was overigens geen nieuwe route, want bekend is dat reeds in 46 voor Christus door de Romeinen een pad was aangelegd over de Mont Jovis, wat het tot de meest westelijke verbindingsweg maakt van Helvetië (zoals men destijds Zwitserland noemde) met de vallei van Aosta in Noord-Italië. Bij verbindingsweg moet u zich overigens niet al teveel voorstellen; het betrof een eenvoudig ezelpad. Op de plek waar Bernhard de Menthon zijn klooster stichtte, stond ooit een Romeinse tempel die gewijd was aan Jupiter. De Mont Jovis werd voortaan de Grote Sint-Bernhardspas genoemd.
Honden
De Menthon stelde gastvrijheid voor reizigers als eerste plicht voor de monniken. Hierbij hoorde ook het redden en begeleiden van verdwaalde reizigers. Bekend is dat de monniken in ieder geval vanaf halverwege de zeventiende eeuw grote berghonden hielden voor de bewaking en bescherming.
De eerste afbeelding die is overgeleverd uit het Hospiz waarop een mantelhond met vrijwel witte kop en een platenhond worden geportretteerd dateert uit 1695. In een document van het Hospiz uit 1707 wordt voor het eerst melding gemaakt van een hond: ‘Een hond werd ons ter beschikking gesteld’.
De bewoners van het klooster, die ook wel hospitaliers of marronniers werden genoemd, gingen hun honden opleiden tot reddingshond. De bekendste van deze honden is ongetwijfeld de kortharige Barry I (1800-1814), die ook wel liefdevol ‘de oude Barry’ werd genoemd. De heldendaden van deze hond zijn vereeuwigd in de administratie van het klooster. Meer dan veertig keer wordt daarin melding gemaakt van een redding door deze beroemde reu. Het is dan ook niet zo vreemd dat de honden van het klooster in de 19e eeuw bekend stonden onder de naam ‘Barry hunde’. Barry is na zijn dood opgezet en te aanschouwen in het museum in Bern.
Oorsprong
Volgens de bevindingen van Heidi Parker, weergegeven in haar onderzoeksverslag dat in het wetenschappelijke tijdschrift ‘Science’ is gepubliceerd, en waarnaar wordt verwezen in het boek van drs. Robert van der Molen ‘Honden bij de Grieken en Romeinen’, hoort de Sint Bernard tot de groep van kuddehonden. Hij zou volgens deze studie afstammen van de Canis intermedius.
De directe voorouders van de Sint Bernard stamden af van de in de omgeving veel voorkomende grote boerenhonden. De monniken selecteerden hun fokdieren
op bruikbaarheid en pasten sterke inteelt toe. Hierdoor ontstond vrij snel een homogeen type, maar ontstonden ook problemen als doodgeboorte en misvormingen. Hierdoor zag men zich genoodzaakt om vreemd bloed in te fokken. Verschillende rassen zijn hiertoe gebruikt, zoals de New Foundlander Landseer van het oude type. Waarschijnlijk dankt de Sint Bernard hieraan zijn Molosserhoofd. Ook de lange, dichte vacht kwam zo in het ras, want tot 1830 kwamen er alleen kortharige Sint Bernards voor. Voor het reddingswerk bleken deze langharige honden minder geschikt dan men had gehoopt. Er vormden zich ijspegels aan de vacht, die hen het lopen bemoeilijkten. In de nesten kwamen zowel lang- als stokharige honden voor. De laatste hield men aan, de eerstgenoemde werden verkocht of weggegeven. Deze honden kwamen dus in de dalen terecht. Met sommige honden werd verder gefokt en hieruit werden ook wel kortharige honden geboren. Hiervan werden enkele teruggebracht naar het Hospiz en daar ingezet voor de fokkerij.
Ontwikkeling
In het Hospiz werd streng geselecteerd op geschiktheid voor het werk. In het dal werd minder secuur gefokt. Met name in Engeland werd de Sint Bernard populair en ging men hoge bedragen neertellen voor honden van dit ras. Dit deed de fokkerij geen goed en er werden veel honden van inferieure kwaliteit gefokt. Heinrich Schumacher (1831-1903) uit Hollingen bij Bern zou hierin verandering brengen. Schumacher gaf als eerste voor zijn honden afstammingsbewijzen af. Zijn ideaaltype was de oude Barry. Hij verdiepte zich in de Hospiz honden in Zwitserland en selecteerde hieruit de beste kortharen voor zijn eigen lijn. Hij onderhield nauwe contacten met het Hospiz en zorgde ook daar voor de nodige bloedverversing.
Vanaf 1880 ging men de Sint Bernard officieel ‘Bernhardiner’ noemen. In februari 1884 werd het Zwitserse Hondenstamboek (S.H.S.B.) geopend. Schumacher was de eerste die zijn honden hierin liet inschrijven. De eerste hond die werd ingeschreven was Léon. Ook de volgende 28 inschrijvingen waren Sint Bernards.
Op 15 maart 1884 werd de Zwitserse Sint Bernardsclub in Basel opgericht. Naar aanleiding van een internationaal kynologisch congres op 2 juni 1887 werd de Sint Bernard officieel als Zwitsers ras erkend en de rasstandaard werd verbindend verklaard. De Sint Bernard geldt vanaf dat moment als Zwitserse nationale hond.
Functie
De belangrijkste taken van de Sint Bernard waren oorspronkelijk het opsporen van verdwaalde en/of verongelukte reizigers bij slecht weer, zoals mist of sneeuwstormen. De Sint Bernard werkte hierbij zowel zelfstandig als samen met de monniken. Als de hond een verdwaalde reiziger had gevonden, moest hij hem naar het Hospiz begeleiden. Trof de hond op zijn patrouille een slachtoffer aan dat niet op eigen kracht naar het Hospiz kon komen, dan had de hond als taak om hulp te gaan halen in het Hospiz en deze hulptroepen de plaats van het slachtoffer te wijzen. Vaak werkten de honden in teams, waarbij één hond het slachtoffer warm hield door er tegenaan te gaan liggen, terwijl de andere hond hulp ging halen.
De hond hielp ook bij het zoeken naar lawineslachtoffers. Hij kon behulpzaam zijn bij het uitgraven van mensen uit de sneeuw (wat we tegenwoordig nog terugzien in het enthousiasme waarmee de Sint Bernard in de tuin graaft).
Om zijn werk naar behoren te kunnen uitvoeren, moest de Sint Bernard beschikken over een goed oriëntatievermogen, een uitstekende neus, een groot uithoudingsvermogen en hij moest in staat zijn om onder barre weersomstandigheden aan het werk te blijven. Wat veelvuldig genoemd wordt is zijn grote sensitiviteit ten aanzien van het weer. Veel honden waren in staat om al een half uur voordat het begon een sneeuwstorm aan te voelen komen en alarm te slaan. Tegenwoordig wordt het lawinewerk voornamelijk gedaan door herdershonden en retrievers, die lichtvoetiger en leniger zijn dan de zware Sint Bernard en een groter uithoudingsvermogen hebben.
Tonnetje
Wanneer de Sint Bernard geportretteerd wordt, ziet men vaak een tonnetje rond zijn nek. De hond zou daarin rum bij zich dragen om gestrande en half bevroren reizigers weer bij bewustzijn te helpen. Dit romantische plaatje berust echter niet op ware feiten. In werkelijkheid hebben de Sint Bernards nooit dergelijke vaatjes bij zich gedragen. Het zou ook contraproductief zijn om een onderkoeld persoon alcohol te laten drinken. Dit kunnen we dus naar het rijk der fabelen verwijzen.
Karakter
De Sint Bernard is een kalme, vriendelijke hond. Hij is vooral erg enthousiast naar bekenden en heeft regelmatig een speelse bui. Hij is erg contactgericht en is het liefst zo dicht mogelijk bij zijn baas en diens gezin.
Hij is bijzonder aanhankelijk en hecht zich sterk aan zijn baas. Hij is gevoelig van aard. Hij voelt het snel aan als iemand in het gezin niet lekker in zijn vel zit en rust dan niet voordat hij deze persoon kan troosten.
Hij heeft een zekere territoriumdrift en zal huis en haard van zijn baas bewaken. Ook vindt niet iedere Sint Bernard het prettig om door vreemden aangehaald te worden. Hij kan dan van zich afsnauwen.Naar kinderen toe is hij doorgaans lief en geduldig.
Opvoeding
De Sint Bernard wordt wel eens een eigenzinnige hond genoemd. Wanneer we echter in ogenschouw nemen wat zijn oorspronkelijke taken waren, is het niet zo vreemd dat hij zelfstandig van aard is. Bij zijn oorspronkelijke werk was het van belang dat hij zelf situaties inschatte en beslissingen kon nemen. Al hoeft de moderne Sint Bernard dat allemaal niet meer in zijn functie als huishond, toch draagt hij deze erfelijke bagage nog met zich mee. Verwacht dus geen slaafse gehoorzaamheid van deze hond, maar houd er rekening mee dat hij graag zelf meedenkt. Hij leert het snelst als zijn baas hem beloont voor gewenst gedrag. Maar als hij echt iets niet wil, dan zult u er een zware dobber aan hebben om het toch voor elkaar te krijgen. Veel Sint Bernard eigenaren zeggen van hun hond dan ook wel dat hij soms Oost-Indisch doof kan zijn.
Bij een ras dat zo groot en sterk wordt als de Sint Bernard is het belangrijk om veel aandacht te besteden aan het lopen aan de lijn. Direct als uw pup in huis komt kunt u met deze training beginnen. Als u hem direct leert dat het niet de bedoeling is dat hij trekt aan de lijn, zult u niet omver getrokken worden als uw hond in de puberteit komt en een andere kant op wil dan u.
De Sint Bernard is geschikt om gedrag en gehoorzaamheidslessen mee te volgen. Wel is het belangrijk dat u daarbij de oefeningen kort en afwisselend houdt, zodat hij zich niet gaat vervelen. Hondensporten die belastend zijn voor de gewrichten, zoals behendigheid, zijn minder geschikt voor dit ras.
Gezondheid
De fokkers die fokken binnen de Hollandsche Sint Bernardclub zijn verplicht om een potentieel ouderdier te laten onderzoeken op heupdysplasie en elleboogdysplasie. Binnen deze vereniging is een aantal gradaties (HD D en E, en ED Gr. 2 en 3) uitgesloten voor de fokkerij. Verder worden de fokkers verplicht hun potentiele ouderdieren te laten aankeuren door de rasvereniging.
Epilepsie komt voor binnen het ras, evenals gedilateerde cardiomyo-pathie, een hartaandoening waarbij de hartspier uitgerekt en vergroot raakt. Ook is het ras, zoals veel grote hondenrassen, gevoeliger voor een maagtorsie. Ten slotte komen ook oogaandoeningen als entropion en ectropion voor, waarbij de oogleden naar binnen of naar buiten krullen. Dit kan oogirritatie of bindvliesontsteking tot gevolg hebben.
De gemiddelde levensverwachting van de Sint Bernard is acht jaar.
Vachtinformatie
De Hollandsche Sint Bernard Club geeft de volgende adviezen voor een goede vachtverzorging:
Tot de dagelijkse verzorging van de Sint Bernard behoort zijn vachtverzorging. Elke dag even een harde borstel over zijn vacht is voldoende. Alleen de haren aan de voorbenen en op de oren worden gekamd, omdat daarin nog wel eens etensresten willen klitten. Verder wordt de Sint Bernard niet meer dan een keer per week gekamd, omdat anders de ondervacht te zwaar belast en verwijderd wordt. De Sint Bernard heeft een boven- en ondervacht. De ondervacht geeft beschutting tegen koude en vocht.
De enige haren die bij een Sint Bernard geknipt moeten worden, zijn de haren die uitsteken onder de voetzolen en aan de bovenkant van de voet tussen de tenen. Deze haarontwikkeling ontstaat meestal op latere leeftijd.
Een Sint Bernard wordt niet veel gewassen; de huid wordt door het wassen te sterk ontvet en bovendien is het niet nodig hem te wassen als aan de dagelijkse borstelbeurt goed de hand wordt gehouden.
Ook dit is de Sint Bernard
De overhangende lippen van de Sint Bernard zorgen ervoor dat hij sneller zal kwijlen dan veel andere rassen. U kunt dit voor een deel voorkomen door ervoor te zorgen dat hij uitsluitend in zijn bak te eten krijgt. Als hij buiten zijn normale eettijden geen tussendoortjes krijgt, zal hij ook minder geneigd zijn om te gaan bedelen om eten, omdat hij weet dat het niet voor hem bestemd is. Het kwijlgedrag wordt daardoor verminderd.
Iets anders is zijn drinkwijze. Als uw Sint Bernard heeft gedronken, kunt u met de dweil achter hem aan door uw hele kamer. Dagelijks stofzuigen en dweilen is sowieso een terugkerende activiteit voor de Sint Bernardeigenaar.
Het is goed om in uw achterhoofd te houden wat de oorspronkelijke habitat van de Sint Bernard was. Hij gedijt beter in kou dan in warmte. In de winter zal hij dan ook actiever zijn dan wanneer het ‘s zomers erg heet is. Hij heeft het dan al snel te warm. Houd hier met het plannen van uw activiteiten met hem rekening mee. Zo kan het raadzaam zijn om uw Sint Bernard in de zomer heel erg vroeg in de ochtend en heel erg laat in de avond zijn beweging te geven in plaats van overdag.
Houd er rekening mee dat de meeste Sint Bernards grote gravers zijn. Als u uw hond in de tuin laat is de kans groot dat hij aan deze hobby gaat beginnen. Het is zelfbelonend gedrag dat maar lastig af te leren is.
Rasstandaard
Land van herkomst: Zwitserland.
FCI-NR: 61.
FCI-Rasgroep: 2: Pinschers, Schnauzers, Molossers, en Sennenhonden. Sectie 2.2.
Functie: begeleidings-, waak- en erfhond.
Algemene verschijning: er bestaan twee variëteiten van de Sint Bernard: Korthaar (stokhaar) en Langhaar. Beide variëteiten vertonen een opvallende grootte en indrukwekkend totaalbeeld; ze bezitten een harmonisch, krachtig, stram en gespierd lichaam met imposant hoofd en attente expressie.
Belangrijke verhoudingen: verlangde verhouding tussen schofthoogte en romplengte (gemeten van boeggewricht tot zitbeenknobbel) bedraagt 9:10. Ttotale lengte van het hoofd iets meer dan een derde deel van de schofthoogte. De verhouding diepte van de voorsnuit (gemeten vanaf de aanzet) tot lengte van de voorsnuit ongeveer 2:1. De voorsnuit moet iets langer zijn dan een derde deel van de totale hoofdlengte.
Gedrag en karakter: van nature vriendelijk. Een rustig tot levendig temperament; waakzaam.
Hoofd: Algemeen: massief, imponerend met krachtige uitdrukking. Schedel en voorhoofd: de krachtige, brede schedel is zowel van voren als van terzijde gezien licht gewelfd; bij attentie vormt de ooraanzet met de schedel een rechte lijn, die zijdelings met vloeiende belijning overgaat in de krachtig ontwikkelde wangen. Middels een diepe, recht naar beneden dalende stop gaat het voorhoofd over in de voorsnuit. Achterhoofdsknobbel matig ontwikkeld. Wenkbrauwbogen krachtig ontwikkeld. De duidelijk gevormde voorhoofdsgroeve begint bij de stop en verloopt over het midden van de schedel. De voorhoofdshuid vormt boven de ogen kleine plooien, die schuin naar de voorhoofdsgroeve verlopen (convergeren); als de hond attent is, zijn deze plooien matig zichtbaar, overigens vallen ze weinig op. Stop: duidelijk gevormd en diep (markant). Aangezichtsgedeelte: neusspiegel zwart, breed en hoekig met goed geopende neusgaten. Voorsnuit: van alle zijden bezien gelijkmatig breed met rechte neusrug, waarin een lichte groef. Lippen: de lippenranden moeten zwart gepigmenteerd zijn. Lippen van de bovenkaak krachtig ontwikkeld, stevig en niet te veel overhangend; naar de neus (tot aan de splitsing van de lippen) in een fraaie ronding verlopend. De mondhoek moet zichtbaar blijven.
Kaken en tanden: boven- en onderkaak krachtig breed en van gelijke lengte. Een goed ontwikkeld, regelmatig en volledig schaar- of tanggebit. Nauwsluitende ondervoorbeet zonder ruimte tussen de snijtanden is toegestaan. Het ontbreken van P1 (premolaren 1) en M3 (molaren 3) toegestaan.
Ogen: van gemiddelde grootte, donker tot hazelnootkleurig bruin, matig diep ingezet met vriendelijke uitdrukking. Van nature goed aangesloten oogleden verdienen voorkeur; een kleine vouw met een weinig zichtbaar bindvlies bij het onderooglid en een kleine vouw in het bovenlid zijn te tolereren. De oogleden moeten geheel gepigmenteerd zijn.
Oren: van middelmatige grootte, hoog en breed aangezet; oorschelpen krachtig ontwikkeld. Oorlappen soepel, driehoekig van vorm met afgeronde punten; de achterkant van het oor iets afstaand van de schedel, de voorste rand ligt tegen de wangen.
Hals: krachtig en voldoende lang; keel en halsplooien matig ontwikkeld.
Lichaam: het totale beeld moet imponeren, harmonie vertonen, statig en goed bespierd zijn. Schoft: moet duidelijk aangegeven zijn. Rug: dient breed, krachtig en vast te zijn; de ruglijn verloopt tot aan de lendenen recht en horizontaal. Kruis: lang, een weinig hellend en harmonisch overgaand in de staartaanzet. Borst: de borstkorf moet matig diep zijn met goed gewelfde, maar geen tonvormige ribben en niet dieper dan tot de ellebogen reiken. Borst-buiklijn: naar achter licht oplopend.
Staart: de staartaanzet moet breed en krachtig zijn. De staart is lang en zwaar; de laatste staartwervel moet minimaal tot de hakken reiken; in rust recht naar beneden hangend of in een licht opwaartse boog (1/3 van het onderste deel van de staart) gedragen. Bij opwinding hoger gedragen.
Voorhand: van voren bezien recht en parallel en matig breed geplaatst. Schouders: de schouderbladen schuin geplaatst, goed bespierd en goed tegen de borstkorf liggend.Opperarm: langer dan het schouderblad; de hoek tussen schouderblad en opperarm niet te stomp; dat wil zeggen niet te wijd. Ellebogen: moeten aansluiten. Onderarm: recht met sterke botten en droge bespiering. Middenvoeten: van voren bezien loodrecht in het verlengde van de onderarm. Van terzijde bezien licht schuin naar voren geplaatst. Voorvoeten: breed met krachtige, nauw aaneengesloten, sterk gewelfde tenen.
Achterhand: Algemeen: matig gehoekt en krachtig bespierd; van achteren bezien evenwijdig en niet eng. Bovendij: krachtig, goed bespierd en breed. Kniegewricht: goed gehoekt, naar binnen noch naar buiten gedraaid.Onderschenkel: schuin geplaatst en tamelijk lang. Hakken: stevig met lichte hoeking. Achtermiddenvoeten: van achteren gezien recht en evenwijdig geplaatst. Achtervoeten: breed met krachtige, nauw aaneengesloten, sterk gewelfde tenen. Hubertusklauwen toegestaan mits de beweging niet gestoord wordt.
Gangwerk: een harmonische, uitgrijpende beweging met krachtig stuwende achterhand, waarbij de rug stabiel en rustig blijft. Voor- en achtervoeten worden rechtlijnig bewogen.
Vacht: Variëteit korthaar (stokhaar): bovenvacht dicht, vlak, goed aanliggend en hard. Dichte ondervacht. Dijen met een lichte broekbeharing. De staart dicht behaard. Variëteit langhaar: rechte bovenvacht van middelmatige lengte en met dichte ondervacht. gezicht en oren kort behaard; op de heupen en het kruis is het haar meestal iets gegolfd; de voorbenen bevederd, op de dijen een flinke broekbeharing; staart bossig.
Kleur: de grondkleur moet wit zijn, met kleine of grote roodbruine platen (platenhonden) tot een aaneensluitend roodbruin dek op de rug en de flanken (mantelhonden). Gescheurde mantel (met wit onderbroken mantel) van gelijke waarde als een aaneengesloten dek. Roodbruin gestroomd geoorloofd, bruingeel getolereerd. Donkere aftekeningen op het hoofd zijn zeer wenselijk. Een vleug van zwart op het lichaam is toegestaan. Voorgeschreven witte aftekeningen: borst, voeten, staartpunt, neusband, bles en nekvlek. Gewenste aftekening: witte kraag, symmetrisch donker masker.
Grootte: de schofthoogte van reuen bedraagt minstens 70 cm en voor teven 65 cm. Maximale maat reuen 90 cm en teven 80 cm. Honden groter dan de maximale hoogte mogen niet lager beoordeeld worden in zoverre het algeheel beeld harmonisch is en de honden een correct gangwerk laten zien.
Fouten: iedere afwijking van bovengenoemde raspunten moet als een fout worden aangemerkt en beoordeeld worden naar mate de ernst van de afwijking. • Gebrekkig geslachtstype. • Geen harmonisch totaalbeeld. • In verhouding tot grootte te korte benen (kortbenigheid). • Sterke plooivorming op hoofd en hals (keelhuid). • Te korte of te lange voorsnuit. • Openvallende lippen van de onderkaak. • Het ontbreken van tanden (behalve P1 en M3). Kleine tanden, vooral snijtanden. • Een lichte ondervoorbeet. • Lichte ogen. • Onvoldoende gesloten oogleden. • Zadelrug, karperrug. • Overbouwd of een sterk hellend kruis. • Over de rug gedragen krulstaart. • Het ontbreken van de voorgeschreven aftekening. • Kromme of sterk naar buiten gedraaide voorbenen. • Een steile, O-benige of koehakkige achterhand. • Foutief gangwerk. • Gekruld haar. • Onvolledige of ontbrekende pigmentering van de neusspiegel, rondom de neus, van de lippen en de oogleden. • Foutieve grondkleur, bijvoorbeeld roodbruine vlekken of stippen in het wit.
Diskwalificerende fouten:
• Angstige of agressieve honden. • Onder- of uitgesproken bovenbeet. • Blauwe ogen (glasogen). • Ectropion, entropion. • Een geheel wit of volledig roodbruin haarkleed (het ontbreken van de grondkleur). • Anderskleurige vachten. • Ondermaatse honden. • Honden, die duidelijk fysieke of gedragsstoornissen vertonen moeten gediskwalificeerd worden.
Opmerking: de reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.
VERZORGINGSTIPS VAN DE ABHB TRIMSALONS:
Het onderhoud van de kortharige variant is eenvoudig. Dichte, aanliggende dekharen vormen een degelijk schild dat de huid en ondervacht beschermt tegen alle elementen. Borstelen of kammen buiten de ruiperioden stimuleert een tussentijdse vervanging van de vacht en is daarom geen goed idee. Een vochtige micro-vezeldoek verwijdert vuil en losse haren afdoende.
Bij langharen zijn niet alleen de dekharen aanzienlijk langer, ook de volle wolvacht heeft meer lengte en is gevoelig voor klitvorming. Een dergelijke beharing verdient dagelijkse controle met de vingers op vuil en woldotjes, die het begin vormen van klitten. Een een- tot tweewekelijkse borstelbeurt met een slickerborstel (met gebogen kromme pennetjes) kan als routine worden aangehouden. Met de eerste drie tanden van een wijdgetande kam haalt men klitjes weg.
In het voorjaar wordt van beide haartypen de onderwol vervangen. Haaroverlast in huis is redelijk te beperken, met water en shampoo. Wasbeurten zijn effectiever en huidvriendelijker dan losse haren uitborstelen. De oudste wol wordt daarmee uitgeselecteerd, ‘losgeweekt’ en weggespoeld. Gedurende de zomermaanden verharen ook de dekharen, en dan zijn wasbeurten een prettig hulpmiddel. In ABHB-trimsalons past men de ‘wassen-blazen’ methode toe, waarbij alleen de oude haren worden verwijderd, en de gezonde, jonge vacht en de huid intact blijven. Met drie tot zes ‘grote beurten’ per jaar blijft Bernard zo in topconditie. En ja, hij past in het bad!
Meer informatie op de website van de professionele trimmers: www.abhb.nl
Informatie
Voor meer informatie neemt u contact op met: De Hollandsche Sint Bernardclub, Secretariaat: mevr. M. Nelissen-Franssen, Gansbaan 64, 6231 LP Meerssen, tel.: 043-3643867 (na 18.00 uur), e-mail: quadromacho@planet.nl. Website: www.sint-bernard-hond.nl
Tekst: Natasja van Hout, foto’s: Alice van Kempen