JAV_3835

De Samojeed

De Samojeed dankt zijn naam aan een Siberisch nomadenvolk. Deze mensen werden Samojeden genoemd. Die naam zou ‘kannibalen’ betekenen, wat een erg vreemde naam is voor een bijzonder vreedzaam levend volk. Er zijn verschillende Samojedenstammen, zoals de Nentsi, de Entsi, de Sel’koep en de Nganasan.

  • Herkomst: Siberië, Rusland
  • Levensverwachting: 12 tot 13 jaar
  • Temperament: Eigenwijs, Sociaal, Levendig, Alert, Vriendelijk, Speels
  • Hoogte: Teef: 48–53 cm, reu: 53–60 cm
  • Gewicht: Teef: 16–20 kg, reu: 20–30 kg
  • Kleuren: Wit, Wit met biscuit, Crème
    Uitgebreide rasstandaard onderaan de tekst

In het kort

De Samojeed is een sociale, open en vriendelijke hond. Hij is vrolijk en speels van aard. Hij heeft in geringe mate een jachtinstinct. Kenmerkend voor het ras is de ‘Samojedenglimlach’, die wordt bepaald door de typische oogvorm en -plaatsing, en de licht omhoog lopende mondhoeken. Hij blaft graag en zal bezoek altijd aankondigen. De Samojeed is een sportieve hond die veel beweging nodig heeft. Hij is onvermoeibaar en sterk. Hij doet niets liever dan met zijn baas mee op pad mogen en is dan ook een voortreffelijke begeleider op wandeltochten.
Het ras is gezond; er zijn geen noemenswaardige erfelijke aandoeningen die in verband worden gebracht met het ras.

Herkomst

De oorsprong van de nomadenstammen van het Samojedenvolk ligt waarschijnlijk in Finland, vanwaar zij terechtkwamen op het Yamal schiereiland. Zij trokken over de uitgestrekte toendra met hun rendieren en honden. De rendieren voorzagen hen van vlees en huid voor voedsel en kleding. In de Siberische winter trok men naar de in het zuiden gelegen bossen, waar men wat bescherming vond tegen de gure kou. In de korte zomer dreef men de kudde naar het noorden, waar de rendieren de met mos bedekte bodem begraasden.

De Samojeed is de hond van deze nomadenstam die zijn naam direct aan hen ontleent. Een correcte benaming zou ‘Laika Samojedskaja’ zijn: ‘hond van het Samojedenvolk’. Het Samojedenvolk noemde witte honden zelf ‘Bjelkier’, dat ‘witte hond die wit vererft’ betekent.

Functie

De Samojeed hielp bij het hoeden van de kudde rendieren. Hij is dus in de eerste plaats een herdershond. Het Samojedenvolk gebruikte de rendieren als pakdier voor het dragen van proviand en hun bezittingen. Zij hadden hiervoor dus geen honden nodig. Wel trokken de honden in de zomer bootjes die gebruikt werden om rivieren over te steken. Daarnaast werd hij ingezet bij de jacht, waarbij men met name zijn snelheid waardeerde.

Een laatste taak, die heel bepalend is geweest voor de ontwikkeling van het karakter van het ras, was het fungeren als ‘warmtekruik’ in het bed van de kinderen. De honden werden bij de kinderen in bed gelegd om hen warm te houden.

Vriendelijk

Van veel oude stammen die oorspronkelijk poolhonden hield is bekend dat zij hun honden met hardheid bejegenden. Deze honden maakten geen deel uit van het gezinsleven, maar waren werktuigen die hun nut moesten bewijzen. Die volkeren selecteerden hun honden niet op een prettig karakter, maar op doorzettingsvermogen, wilskracht en gehardheid. Veel poolhonden in die tijd waren niet gemakkelijk. Vaak stonden zij bekend als snelle bijters. Vooral onderling kwamen nogal eens vechtpartijen voor als de honden bij elkaar konden komen, waarbij dikwijls dodelijke slachtoffers waren. De roedel keerde zich dan vaak tegen één exemplaar, dat bezweek onder de overmacht.

De Samojeed is een beetje een vreemde eend in deze bijt. Het Samojedenvolk behandelde hun honden goed. De honden werden binnen gehouden en zij dienden als speelkameraadje voor de kinderen. Een sociaal karakter en betrouwbaarheid waren voor deze mensen dus belangrijke eigenschappen van hun honden en men selecteerde hierop. Deze selectie op vriendelijk gedrag heeft in belangrijke mate het karakter van de Samojeed bepaald.

Engeland

In 1889 verbleef de Britse spoorweg ingenieur Ernest Kilburn Scott drie maanden bij Samojedenstammen. Hij keerde terug naar Engeland met een bruine pup met wit op borst, staart en benen. Hij gaf het dier als cadeau aan zijn vrouw Clara die de reu ‘Sabarka’ noemde. Zij showde hem onder de rasnaam Samojeed, naar het gebied waaruit hij afkomstig was. Tevens schreef zij in 1909 de eerste rasstandaard. Vier jaar later importeerde het echtpaar Kilburn Scott uit de westkant van de Oeral een crèmekleurige teef die zij ‘Whitey Petchora’ noemden. Zij werd gedekt door ‘Sabarka’ en uit deze combinatie werden witte, bruine en zwarte pups geboren.

Belangrijk voor de ontwikkeling van het ras in Europa was ook ‘Antartic Buck’. Deze reu had een expeditie naar Antarctica overleefd en was daarna in de Australische dierentuin terechtgekomen. Hij werd daar in 1908 uitgehaald door het echtpaar Kilburn Scott, waarna hij in Engeland als dekreu werd gebruikt.

Een andere reu, ‘Musti’, werd uit Siberië geïmporteerd. Hij was eigendom van Lady Sitwell, maar werd voor de fokkerij uitgeleend aan Clara Kilburn Scott.

In het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw vroeg mevrouw Kilburn Scott de kennelnaam ‘Farningham’ aan. De honden van het echtpaar Kilburn Scott vormden, samen met de honden die door ontdekkingsreizigers werden meegenomen, de basis voor het ras in Europa. In 1905 werd de Samo-jeed als ras erkend door de Engelse Kennel Club.

Poolexpedities

Al gebruikten het Samojeedse volk hun honden niet of nauwelijks als sledehond, bekend is dat de negentiende eeuwse poolonderzoekers deze honden wel voor hun slee spanden. Dit ging met wisselend succes. Het is lastig om nog te reconstrueren in hoeverre de Samojeden werden ingezet als sledehond, want aanvankelijk werden alle honden die uit Siberië kwamen Samojeed genoemd.

De eerste van wie bekend is dat hij Samojeden gebruikte bij een poolexpeditie was de Noor Fridtjof Nansen. In 1893 gebruikte hij 28 Samojeden die anderhalf keer hun gewicht aan bagage meesjouwden. Hij koos bewust voor deze honden, omdat zij bekend stonden als beter handelbaar dan andere poolhonden. De reden dat er zoveel honden mee gingen, was nogal luguber: tijdens de reis wilde men geleidelijk de zwakkere honden voeren aan de overige. Uiteindelijk aten de mensen het hondenvlees op, wat ze niet eens tegenviel. Alle heroïek rond de poolreis ten spijt: geen enkele van deze honden keerde huiswaarts. Alle honden stierven tijdens deze barre tocht.

De expedities van Frederick George Jackson (1860-1938), Fridtjof Nansen (1861-1930) en Lodewijk van Savoye, Hertog van Abruzzi (1873-1933) brachten Europese bekendheid aan de wolfachtige, witte honden van de Samojedenstammen. Van Jackson is bekend dat hij de Samojeed gebruikte bij de berenjacht. Daarnaast zette hij ze ook voor de slee. Jackson nam de honden die zijn expeditie in 1897 hadden overleefd mee terug naar Engeland. Ook de bekende reu ‘Houdin’ kwam zo uiteindelijk in de kennel van de Kilburn Scott’s terecht na een expeditie.

Nederland

In 1921 kwam de eerste Samojeed ‘Zanka av Ostjak’ naar ons land als een import uit Noorwegen. De hond werd echter nooit ingezet voor de fokkerij.

De eerste geregistreerde Samojeed in ons land was ‘Mooswa of Farningham’ (NHSB 5688), een import teef uit de ‘Farningham’ kennels. Haar ouderdieren waren ‘Rurick Keenovitch’ en ‘Vlada Petrovna’. Zij kwam in 1924 in het bezit van Nelly Dickhoff uit Hilversum. Zij vroeg de kennelnaam ‘Samoya’ aan, maar dat werd niet gehonoreerd, omdat zij op dat moment nog minderjarig was. Om die reden kwam de kennel op naam te staan van haar vriendin mevrouw P.A.M. Schmedding.

De tweede hond die door de Samoya kennel werd aangeschaft was de reu ‘Ikon of Farningham’. Uit de combinatie ‘Mooswa’ en ‘Ikon’ werd het eerste nest in Nederland geboren op 25 mei 1926. Het nest bestond uit drie teven (‘Samoya’s Nanouka’, ‘Samoya’s Natacha’ en ‘Samoya’s Wonja’) en drie reuen (‘Samoya’s Ikoncwitch’, ‘Samoya’s Mooswikon’ en ‘Samoya’s Nanouk’).

In 1932 werd de Poolhondenclub opgericht, die de belangen behartigde van de Husky en de Samojeed. Later kwam er een speciaalclub voor de Samojeed: de Nederlandse Samojeden Club (NSC).

In 1937 stopte men met het importeren uit Engeland, omdat men het oude type wilde bewaren dat in Engeland verloren dreigde te gaan.

Naoorlogse periode

Prinses Wilhelmina kreeg van haar dochter Juliana de teef ‘Stella’ cadeau, die uit Noorwegen kwam.

In de jaren zeventig importeerde men honden uit de Verenigde Staten, Canada, Engeland, Denemarken en Zweden. Hierdoor dreigde ook in ons land het oude type verloren te gaan. Wim Clay en enkele andere fokkers en keurmeesters hebben zich toen sterk gemaakt voor het behoud van het oude type. Mevrouw Ali Bartol-Takens is een voorbeeld van de fokkers die zich op dit type hebben gestort. Mevrouw Bartol fokt nu nog steeds het oude type, dat hoogbenig is en geschikt is om door de ongebaande paden in de sneeuw te lopen. In 2014 vierde zij haar 40-jarig jubileum. Haar honden doen het zowel zeer goed in de sledehondensport als op de clubkampioenschappen.

Samen met Zweden is Nederland een van de weinige landen die het oude type probeert veilig te stellen.

Twee typen

In 1918 sloot de Sovjet Unie de grenzen. Vanaf dat moment werd het onmogelijk om nog honden uit Rusland te importeren. In Groot-Brittannië is men toen vreemd bloed gaan inbrengen, zoals de Chow Chow en de Keeshond. Hiermee werd het Engelse type veel minder poolhond dan de oorspronkelijke Samojeed.

De Engels gefokte Samojeed staat lager op de benen dan het oorspronkelijke type en is minder wolfachtig. Hij is bovendien niet lichtvoetig. Ook de vacht is veranderd. Het Engelse type heeft een te lange vacht, die de hond in het poolgebied tot hinder zou zijn. Ook het sekseverschil is gewijzigd. In Engeland is men teven gaan fokken met een reuenvacht, waardoor het sekseverschil is geminimaliseerd. Verder zijn de oren van het Engelse type te kort en de ogen te rond. Verder heeft ook het karakter een wijziging ondergaan. De Engels gefokte honden zijn soms wat minder verdraagzaam naar andere honden.

Karakter

De Samojeed is een vriendelijke, contactgerichte hond. Hij is graag dicht bij zijn baas en kan niet goed tegen afzondering. Een leven in de kennel is dan ook geen optie. Wel vindt hij het prettig om delen van de dag buiten te mogen lopen. Een goed omheinde tuin is daarbij een vereiste, want hij is van nature niet honkvast. Ook moet u er rekening mee houden dat hij erg graag graaft.

De Samojeed is verdraagzaam en gemakkelijk in de omgang. Hij is heel geduldig met kinderen. Natuurlijk is het toch belangrijk om de omgang tussen kind en hond te stroomlijnen, om te voorkomen dat de hond door de kinderen geplaagd wordt. Hij kan ook prima leren samenleven met andere huisdieren. Ten opzichte van seksegenoten kunnen reuen nog wel eens onverdraagzaam zijn.

De Samojeed is een veelvraat die al gauw vindt dat iets eetbaar is. Dit is echt iets om in de gaten te houden, want hij verorbert gerust zaken die werkelijk gevaarlijk voor hem zijn, zoals uw sokken, handschoenen of een kapotte bal.

Opvoeding

De Samojeed is onafhankelijk van aard; hij is wat je noemt een vrije geest. Hij handelt graag zelfstandig en heeft een groot probleemoplossend vermogen. Een slaafse gehoorzaamheid hoeft u van uw Samojeed dan ook niet te verwachten. Hij gedijt het best bij een opvoeding die kan worden omschreven als ‘een ijzeren vuist in een fluwelen handschoen’. U zult hem heel duidelijk de regels moeten bijbrengen die u belangrijk vindt en deze heel strikt hanteren. Maar tegelijkertijd vraagt hij om een prettige, rustige omgang en leert hij het gemakkelijkst als u de nadruk legt op wat hij goed doet in plaats van op de fouten die hij maakt. Belonen van gewenst gedrag is dus een belangrijk onderdeel van de opvoeding van de Samojeed.

Kleur

Voor de oorspronkelijke eigenaren en fokkers van de Samojeed was kleur niet zo’n belangrijk kenmerk van de hond. In het zuiden van Siberië kwamen gevlekte honden voor. In het noorden zag men vaker witte honden. Door de moeilijk bereikbare ligging werden de honden hier langere tijd zuiver gefokt. Er wordt wel gefluisterd dat men hier ook wel eens een loopse teef buiten vastbond zodat zij door een poolwolfreu gedekt werd. Dit zou het ontstaan van de witte honden verklaren. Over het algemeen gaat men er echter vanuit dat de oorspronkelijke kleur van de Samojeed wit was en dat de overige kleuren wijzen op het inmengen van andere poolhonden.

Sledehondensport

Samojeden tref je in de sledehondensport minder aan dan bijvoorbeeld de Husky. De Samojeden behoren meestal niet tot de snelste spannen, maar over het algemeen zijn zij wel het beste te sturen, omdat ze beter luisteren dan veel andere poolhonden en ook nu nog onderling minder problemen geven. De Samojeed is geen sprinter, maar meer een duurloper. Op de langeafstands-ritten komt hij dan ook veel beter tot zijn recht en hij kan hier bovengemiddeld scoren.

Gezondheid

Samojeden die worden ingezet voor de fokkerij worden onderzocht op heupdysplasie en op verschillende erfelijke oogaandoeningen. Het is goed om er alert op te zijn dat poolhonden doorgaans wat gevoeliger zijn voor narcose dan veel andere rassen. Daar komt bij dat veel dierenartsen het gewicht van de Samojeed te hoog inschatten door de enorme vacht. Hierdoor bestaat de kans van een overdosering. Het is dus zaak om uw dierenarts op de hoogte te stellen van de vermoedelijke overgevoeligheid en om het precieze gewicht van uw hond paraat te hebben.

Historisch overzicht

De naam Samojeed is afkomstig van de Samojedenvolkeren in Noord-Rusland en in Siberië.

In zuidelijke gedeelten van het gebied gebruikten ze witte, zwart- en bruinbonte honden als rendierhoeders; in de noordelijke gedeelten waren de honden zuiver wit, hadden een zachte aard en werden gebruikt als jacht- en sledehond. De Samojedenhonden leefden dicht bij hun eigenaren; ze sliepen zelfs in de onderkomens en werden gebruikt als verwarmers. De Britse bioloog Ernest Kilburn Scott verbleef in 1889 drie maanden bij Samojedenstammen. Hij nam een bruin mannelijk pupje, ‘Sabarka’, mee terug naar Engeland. Later importeerde hij een crèmekleurige teef, ‘Whitey Petchora’, van de westkant van de Oeral, en van Siberië de sneeuwwitte reu ‘Musti’. Deze paar honden en die welke door de ontdekkingsreizigers werden meegenomen, vormen de basis voor de westerse Samojeed. De eerste standaard werd in 1909 in Engeland geschreven.

Rasstandaard

Land van herkomst: Noord-Rusland en Siberië.

Patronaat: Nordic Kennel Union (NKU).

FCI-NR: 212

FCI-Rasgroep: 5, Spitsen en Oertypen, sectie 1: Noordelijke sledehonden. Zonder werkproef.

Algemeen beeld: een elegante, witte pool- hond, van gemiddelde afmetingen, die in zijn verschijning de indruk van kracht, uithoudingsvermogen, charme, lenigheid, waardigheid en zelfvertrouwen uitstraalt. De zogenaamde ‘Samojedenglimlach’ wordt gevormd door een combinatie van de oogvorm en oogplaatsing, en de licht omhoog gebogen mondhoeken. Het geslacht moet duidelijk herkenbaar zijn.

Belangrijke verhoudingen: de lichaamslengte is ongeveer 5% langer dan de schofthoogte. De diepte van de borstkas is iets minder dan de helft van de schofthoogte. De snuit is ongeveer even lang als de schedel.

Gedrag en temperament: vriendelijk. open, oplettend en levendig. Het jachtinstinct is erg gering aanwezig. Nooit schuw, noch agressief. Heel sociaal, kan niet als waakhond gebruikt worden.

Hoofd: krachtig en wigvormig. Schedel: de schedel is zowel van voren als van opzij gezien enigszins gewelfd. Het breedst tussen de oren. Licht zichtbare groef tussen de ogen. Stop: de stop is duidelijk afgetekend/gemarkeerd, maar niet overdreven. Neus: goed ontwikkeld, bij voorkeur zwart. Gedurende bepaalde delen van het jaar kan het pigment van de neus verbleken tot de zogenaamde ‘winterneus’; aan de randen van de neus dient echter altijd donker pigment te zijn. Snuit: krachtig en diep, van ongeveer dezelfde lengte als de schedel, geleidelijk taps toelopend naar de neus, maar niet spits, noch zwaar en vierkant. Rechte neusrug. Lippen: strak gesloten, zwart en tamelijk ‘vlezig’. De mondhoeken buigen licht omhoog en vormen zo de karakteristieke ‘Samojedenglimlach’.

Kaken/tanden: regelmatig en volledig schaargebit. Sterke tanden en kaken. Normaal gebit.

Ogen: donkerbruin van kleur, goed in de kassen passend, enigszins uiteengeplaatst, iets schuin en amandelvormig. De uitdrukking is ‘glimlachend’, vriendelijk, attent/oplettend en intelligent. De oogranden zijn zwart.

Oren: rechtopstaande, tamelijk kleine, dikke, driehoekige oren die aan de punten licht afgerond zijn. Ze moeten beweeglijk zijn, hoog aangezet en door de brede schedel goed uit elkaar.

Hals: krachtig, middelmatig lang en trots gedragen.

Lichaam: het lichaam moet iets langer zijn dan de schofthoogte, diep en compact, maar lenig. Schoft: duidelijk afgetekend/gemarkeerd. Rug: middelmatig lang, gespierd en recht. Teven mogen iets langer van rug zijn dan reuen. Lendenen: kort, zeer sterk en goed gevormd. Bekken: gevuld, sterk, gespierd en enigszins aflopend. Borstkas: breed, diep en lang, bijna tot aan de ellebogen. De ribben zijn goed gewelfd. Buiklijn: matig opgetrokken.

Staart: tamelijk hoog aangezet. Als de hond attent en in beweging is wordt de staart naar voren gebogen over de rug of zijkant gedragen, maar mag in rust omlaag hangen en reikt dan tot het spronggewricht.

Voorhand: Algemeen beeld: goed geplaatst en gespierd met stevige botten. Van voren gezien recht en evenwijdig. Schouder: lang, vastaanliggend en schuingeplaatst. Opperarm: schuin en dicht tegen het lichaam. Ongeveer even lang als de schouder. Elleboog: dicht tegen het lichaam. Pols: sterk, maar soepel. Middenhand: enigszins schuin. Voeten: ovaal met lange tenen, veerkrachtig en recht vooruit wijzend. De tenen zijn gebogen en niet al te vast samengetrokken. Veerkrachtige voetkussens.

Achterhand: Algemeen beeld: van achteren gezien recht en evenwijdig. Met zeer sterke spieren. Dijbeen: van gemiddelde lengte, tamelijk breed en gespierd. Knie: goed gehoekt. Hakken: nogal laag en goed gehoekt. Sprong: kort, sterk, recht en evenwijdig. Voeten: zoals de voorvoeten. Hubertusklauwen moeten verwijderd zijn.

Gangwerk: in verschijning krachtig, vrij en onvermoeibaar met lange passen. Goed uitgrijpend in de voorhand en met goede stuwkracht in de achterhand.

Vacht: een overvloedige, dikke, veerkrachtige en dicht ingeplante poolvacht. De Samojeed is een hond met een dubbele vacht, met een korte, zachte, dicht ingeplante ondervacht, waar doorheen langer, uitstaand, hard en stug haar groeit dat zo de bovenvacht vormt. De vacht moet een kraag rond hals en schouders vormen die het hoofd omlijst, vooral bij de reuen. Op het hoofd en op de voorkant van de benen is het haar kort en glad. Op de buitenkant van de oren kort, afstaand en glad. De binnenkant van de oren moet goed behaard zijn. Aan de achterzijde van de dijbenen vormt het haar een ‘broek’. Tussen de tenen moet beharing zijn, dit dient ter bescherming. De staart moet overvloedig bedekt zijn met haar. De vacht van de teef is vaak korter en zachter van structuur dan de vacht van de reu. De juiste vacht vertoont altijd een speciale glinstering.

Kleur: zuiver wit, crème of wit met biscuit (de basiskleur is wit met een paar biscuitkleurige aftekeningen). De vacht mag nooit de indruk geven lichtbruin te zijn.

Hoogte: de ideale schofthoogte voor reuen is 57 cm en voor teven 53 cm, met een speling van 3 cm naar boven zowel als naar beneden.

Fouten: iedere afwijking van de voorgaande punten moet worden beschouwd als een fout. De ernst van de fout moet beoordeeld worden in de juiste verhouding tot de mate waarin hij voorkomt.

  • •zichtbare fouten in de bouw.
  • een licht beendergestel.
  • reuen die niet mannelijk en teven die niet vrouwelijk zijn.
  • een tanggebit.
  • gele ogen.
  • slappe oren.
  • een tonvormige ribbenkast.
  • een dubbel gekrulde staart.
  • laag op de benen.
  • ernstig o-benig of koehakkig.
  • een golvende of geheel kortharige vacht; lange, zachte, omlaag hangende vacht.
  • gereserveerd karakter.

Ernstige fouten: duidelijk zichtbare ongepigmenteerde delen op de oogranden of lippen.

Uitsluitende fouten:

  • blauwe ogen of ogen van verschillende kleur.
  • boven- of ondervoorbijten.
  • geen staande oren.
  • een andere vachtkleur dan in de standaard is toegestaan.
  • schuw of agressief karakter.

Opmerking: de reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.

VERZORGINGSTIPS VAN DE ABHB TRIMSALONS:

De aantrekkelijke vacht van de Samojeed vráágt gewoon om aanraking. Het voelt uitermate prettig om de vingers te begraven in de verende, zachte wol. Hoewel ieder begrijpt dat deze vacht op de poolkoude is afgestemd, houdt deze de kerntemperatuur van de hond, 38° C, ook in warme zomers of in onze huiskamers op peil.

Klitvorming ligt bij zo’n volle vacht zeker op de loer, met name als haren aan de rui toe zijn. Echter de traditionele methode om hondenvachten dagelijks te borstelen of te kammen om wol te verwijderen is verleden tijd. Er is geen noodzaak het talg, dat in de haarzakjes wordt afgescheiden, met een borstel te verspreiden, want dat doen wolharen zelf, omdat ze de ‘transportladder’ van vet en vocht zijn. Als het erom gaat de vacht te controleren op klitjes zijn getrainde vingers daar beter in, en die trekken ook geen gezonde wolvacht uit. Een Samojeed moet zijn volle, isolerende vacht dus zoveel mogelijk behouden. Dagelijks kammen of borstelen trekt de onderharen, die tamelijk los in hun haarzakjes zitten, onbedoeld uit. Het gevolg daarvan is dat het teruggroeiende wolhaar van een mindere kwaliteit is, dat gemakkelijk klit, en ook eerder vervangen zal worden. Een vaak geborstelde vacht is daarom gevoeliger voor klitten en tussentijdse haaruitval. De dagelijkse controle (tijdens de dagknuffel) met de vingers is daarbij onontbeerlijk. Opgespoorde dotjes kunnen met de hand, of met twee tanden van een metalen kam worden verwijderd. Kam daarbij geen haren waar geen klitten zijn. Er komt een moment waarop de vacht wat meer opeen lijkt te pakken, met name in het voorjaar, als wolharen massaal los gaan laten. De moderne manier de vacht ‘los’ te krijgen is met een vachtblazer, die zowel de losse haren, als het vuil en (huid-)stof verwijdert. Dit professionele hulpmiddel is ook beschikbaar voor particulieren. Een deskundige trimsalon past als groot onderhoud de ‘bad-en-blaasmethode’ toe en kan de vacht periodiek deze grote beurten geven. Eventuele verhaaroverlast is daarmee tot een minimum beperkt. Drie beurten per jaar zijn het minimum; gecastreerde Sams moeten beslist vaker gedaan worden. Bij hen is de rui niet zo duidelijk gefaseerd, en blijft de versleten, klitgevoelige wol langer in de haarzakjes.Meer informatie op de website van de professionele trimmers: www.abhb.nl

Informatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de Nederlandse Samojeden Club, Secretariaat: Carole Mikx, telefoon: 058-2672252, e-mail: c.t.m.mikx@vodafonevast.nl. Website: www.samojedenclub.nl

Tekst: Natasja van Hout, foto’s: Judith Vrugt.

4.1/5 - (14 stemmen)

Deel bericht

Bekijk ook