Comédienne en cabaretière Tineke Schouten wordt dit jaar zeventig, maar ze brengt nog wekelijks als een jonge godin volle zalen in verrukking. Met haar show De Schouten schoenen aan toert ze momenteel door het land. Tussen de bedrijven door maakt ze tijd vrij voor wandelingen met Buddy en Mindy, haar twee viervoeters, want naast het creëren van onvergetelijke typetjes lopen honden als een rode draad door Tineke’s leven.
Tekst: Eimer Wieldraaijer
‘Mijn ouders hadden eerst een kleine kruidenierszaak en later een supermarkt,’ steekt Tineke Schouten van wal. ‘Zes dagen in de week waren ze bezig in de zaak. Hardwerkende middenstanders. Leuke ouders, die alles overhadden voor hun kinderen. Als huisdier hadden we meestal een katje, vanwege de muizen. Op een dag, toen ik een jaar of tien was, werd een van die katjes doodgereden. Waarna ik met mijn vader naar het asiel mocht om een nieuw katje uit te zoeken. Omdat de kitten die we kozen één zwart oogje had noemden we hem Moshe, naar de toenmalige Israëlische minister van Defensie Moshe Dayan, bekend vanwege zijn ooglap. Ik was dol op dat katje, hoewel het algauw een weglopertje bleek. Op een gegeven moment was hij zes weken weg. Elke dag ging ik hem na schooltijd zoeken. Ik maar fietsen door de buurt, en steeds roepen: “Moshe, Moshe!” Zonder resultaat.’
Tientje
‘We waren een katholiek gezin. Elke zondag gingen we naar de kerk. Ik op mijn knietjes bidden: “Lieve Heer, mag Moshe alstublieft terugkomen?” Na zes weken was het zover. Moshe kwam terug. Mijn gebed is verhoord, dacht ik, maar twee weken later was die kleine donder weer verdwenen. Daardoor knapte er iets bij mij, en begon ik te zeuren om een hondje. Mijn zes jaar jongere zusje fluisterde ik in: “Als ze vragen wat je voor je verjaardag wilt, dan zeg je: een hondje”. Dat deed ze ook. Mijn zusje en ik bleven net zolang zeuren totdat mijn vader op een ochtend zei: “Trek je spullen maar aan, we gaan naar de Antwerpse vogeltjesmarkt. Ik zie die hondjes daar nog zitten in bakjes. Ineens stonden we bij een man met een doos waarin een zwart hondje van een week of zes bleek te zitten. “Wat moet je ervoor hebben?” vroeg mijn vader. “Vijftien gulden”, zegt die man. Omdat het al tegen het scheiden van de markt liep, zei mijn vader als echte ondernemer: “Voor een tientje neem ik hem mee”. Zo kwam Peppi in ons leven. Mijn zusje en ik natuurlijk dolgelukkig.’
‘Ons gezin woonde boven de zaak. Peppi was nog zo jong dat mijn moeder tussen de middag naar boven ging om dat pupje de fles te geven. Hij zat in de keuken, had in het begin vreselijke diarree, waarop mijn moeder zich liet ontvallen: “Dat hondje wordt niet oud, ben ik bang. Bereid je er maar op voor dat hij gauw doodgaat”, maar Peppi heeft het toch gered. Het eerste wat ik elke dag uit school deed, was lopen met mijn hond. Mijn jongste zusje vond andere dingen al snel leuker, en mijn oudere broer en zus liepen ook niet vaak met hem, maar Peppi was echt mijn hond. Wat voor hond het was? Er zat iets Greyhound-achtigs in hem. Uiteindelijk is Peppi, tegen alle verwachtingen in, veertien jaar geworden.’
‘Om voor Peppi te kunnen blijven zorgen, ben ik tot mijn 24ste thuis blijven wonen. Toen leerde ik Hans, mijn man, kennen en ging ik met hem samenwonen. Na het afronden van de middelbare school was ik bij de VVV gaan werken. Daarna bij een hotel en weer wat later in een autobedrijf. Mijn ouders waren de hele dag aan het werk, en ik hoefde niet zo nodig op kamers want ik had immers mijn hond. Tussen de middag kwam ik thuis om Peppi te verzorgen. Als ze klaar was in de supermarkt, maakte mijn moeder het eten. Ik hoefde dus niet te koken en kon ’s avonds naar het cabaret. Mijn baan, mijn hond, en mijn cabaret, om die drie redenen bleef ik lekker thuis wonen totdat ik Hans leerde kennen.’
Dit is slechts een gedeelte van het volledige artikel. Het volledige artikel kan je lezen in Onze Hond 4 – 2024.